1.7 Het recht van de sterkste

‘De zaak van de vrijheid wordt een lachertje als de prijs die daarvoor betaald moet worden de volledige vernietiging is van degenen voor wie die vrijheid zou gaan gelden.’
Mahatma Gandhi

In dit hoofdstuk zullen wij ingaan op de legitimiteit van het NAVO-optreden in Kosovo. Daarvoor zullen wij te rade gaan bij de Nederlandse rechtsgeleerde en specialist in het volkenrecht prof. Paul de Waart. Maar omdat er wellicht geen betere plaats te bedenken is om een hoofdstuk te beginnen dat moet gaan over de vraag hoe het internationale recht zich verhoudt tot misdadige regimes, tot bombardementen en tot oorlogsmisdaden, dan Berlijn, willen we in die stad beginnen. Om precies te zijn: in de pas vernieuwde Reichstag, ooit de plek waar de Nederlander Van der Lubbe door Hitlers nazi’s werd gearresteerd op verdenking van brandstichting, en sinds kort weer de zetel van het Duitse parlement. Daar zullen we spreken met een Duitse parlementariër die de vaak nogal abstracte beschouwingen van De Waart kan voorzien van een internationale achtergrond. Omdat de kantoren voor de Bondsdagleden nog niet klaar zijn, ontvangt Hans-Christian Ströbele, afgevaardigde voor de Groenen, ons in een algemene ontvangstkamer, waar ook nog enkele andere parlementariërs met hun eigen gasten in gesprek zijn. Het zal Ströbele er niet van weerhouden om precies te zeggen hoe hij over de zaken denkt. Zoals direct al nadat wij hem hebben uitgelegd waarvoor we naar Berlijn zijn gekomen.

‘Ik ben,’ zegt hij, ‘één van weinige Groenen-parlementariërs die zowel binnen als buiten de Bondsdag heeft verklaard tegenstander te zijn van de NAVO-bombardementen op Kosovo. Ik houd de beslissing van Duitsland om aan die bombardementen mee te doen voor een volstrekt verkeerde. Dat vond ik toen we eraan begonnen, en dat vind ik nog steeds.’
‘De reden dat wij u wilden spreken,’ zeggen wij, ‘is dat we graag willen weten waarom.’

Welke bezwaren heeft u precies tegen de Kosovo-oorlog?
Ströbele: ‘Allereerst luidde de doelstelling van de NAVO dat men een einde wilde maken aan de humanitaire ramp die zich in Kosovo voltrok. Welnu, de catastrofe is pas werkelijk op gang gekomen nadat de bombardementen zijn begonnen. Daarvoor waren er wel gevechten, aanslagen van het UCK, vergeldingen door de Serviërs en ook vluchtelingen als gevolg daarvan, maar de omvang van het drama stond in geen verhouding tot wat we gezien hebben direct nadat de bombardementen begonnen. Daarbij speelde ook een rol dat voorafgaand aan de bombardementen alle buitenlandse waarnemers, alle journalisten en alle hulpverleners uit Kosovo werden teruggetrokken dan wel verjaagd, waardoor ook het laatste beetje controle over de situatie verloren is gegaan. De mensenrechtensituatie is door de oorlog dan ook niet verbeterd, maar verslechterd. Bovendien zijn de etnische zuiveringen niet gestopt, maar slechts omgekeerd: het zijn niet langer de Kosovo-Albanezen die verdreven en vermoord worden, maar de Kosovo-Serven. Voor ons Duitsers komt daar nog een extra beschamend element bij, namelijk het lot van de Roma uit Kosovo. Er woonden daar zo’n 100 duizend zigeuners, die inmiddels vrijwel allemaal verdreven of gedood zijn, en daar bekommert zich hoegenaamd niemand om. Diegenen van hen die naar Duitsland zijn gevlucht worden buitengewoon slecht behandeld en uiteindelijk zelfs teruggestuurd.’

Waarom is dat juist voor de Duitsers zo beschamend?
‘Omdat er tijdens het nazi-bewind honderdduizenden zigeuners in vernietigingskampen zijn omgebracht. Wij zijn het dus aan de geschiedenis verplicht om ons het lot van de Roma aan te trekken.’

Hoe is de besluitvorming over de Duitse betrokkenheid precies verlopen?
‘De Bondsdag heeft destijds besloten, en ook de Groenen hebben daaraan meegedaan, dat in het geval er geen diplomatieke oplossing bereikt zou worden voor Kosovo, de NAVO via bombardementen een oplossing zou trachten af te dwingen. Toen is voor het eerst in de na-oorlogse Duitse geschiedenis besloten dat de Bundeswehr daaraan ook een bijdrage zou leveren. U moet zich voorstellen dat degenen die destijds, in de herfst van 1998, dat besluit hebben genomen, er vanuit gingen dat het nooit zo ver zou komen. Men veronderstelde dat Milosevic op het laatste ogenblik toch door de knieën zou gaan. Zelfs na het mislukken van Rambouillet, in de nacht dat de vliegtuigen al opstegen, ging men er nog vanuit dat er een telegram of zo zou komen waardoor het allemaal niet door zou gaan. Zo dacht men ook in onze fractie. En ‘s ochtends zat men daar dan, en ja, toen bevond men zich opeens midden in een oorlog. Daar was men zo beduusd van dat men er zelfs niet over wilde discussiëren in de Bondsdag. Ik ben toen een van de mensen geweest die er alsnog voor heeft gezord dat er toch een debat kwam. Maar ook daarna was het heel duidelijk dat men er het liefst helemaal niet over sprak. En ik denk dat dat alles te maken heeft met een slecht geweten, met het feit dat men de hele zaak het liefst had verdrongen.’

Hoe wordt er nu op de oorlog teruggekeken?
‘Bij de fractie en bij onze eigen minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, is er uberhaupt geen zelfkritiek. Men vindt nog steeds dat men juist heeft gehandeld. Maar buiten de fractie, in de partij en onder onze kiezers, ligt dat heel anders. Al tijdens de oorlog, toen bijvoorbeeld bekend werd welke voorwaarden er in Rambouillet waren gesteld aan de Serven, was er een golf van kritiek. En het feit dat zowel de SPD als de Groenen het bij de laatste verkiezingen zo slecht hebben gedaan, heeft volgens mij alles te maken met de Kosovo-oorlog. Ik hoor dat ook op straat, dat men zegt: de Groenen zijn een oorlogspartij geworden. Dat zal nog lang een groot probleem blijven voor onze partij.’

Op welke voorwaarden in Rambouillet doelt u?
‘Dan doel ik bijvoorbeeld op het feit dat van de Serven werd verlangd dat zij NAVO-troepen zouden toestaan op het hele grondgebied van Klein-Joegoslavië, een eis die geen enkele soevereine staat ooit zou hebben ingewilligd. En dat terwijl de Serven nooit is aangeboden dat zij internationale troepen – dus geen Navo-troepen, maar troepen onder VN-bevel – zouden toelaten in Kosovo, een optie die vermoedelijk wel acceptabel zou zijn geweest voor de Serven. Was dat wel gebeurd, dan zou die hele oorlog vermoedelijk niet nodig zijn geweest.’

En daarmee zijn we aangeland bij een cruciaal aspect van de hele Kosovo-crisis: wanneer is een land of een groep landen gerechtigd een ander land met geweld de wil op te leggen? Aan welke voorwaarden moet eigenlijk worden voldaan om een oorlog legitiem te maken? We hebben het, kortom, over de internationale rechtsorde. En dus is het tijd om, althans op papier, terug te keren naar Nederland, om van gedachten te wisselen met prof. Paul de Waart, internationaal-rechtsgeleerde en één van de mensen die tijdens de oorlog namens Joegoslavië een klacht indiende bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag tegen de NAVO en haar lidstaten. Verrassend genoeg blijkt het vaak genoemde ontbreken van een mandaat van de Veiligheidsraad niet het eerste argument te zijn dat hij aanvoert tegen de NAVO-bombardementen. Als we dat aspect later nog ter sprake brengen is zijn visie daarop al evenzeer opmerkelijk. Maar eerst de voor de hand liggende openingsvraag.

Wat is uw eerste en belangrijkste bezwaar geweest tegen de oorlog?
De Waart: ‘Voor mij is het grote probleem dat de NAVO heel onhelder is geweest over wat nu precies de motieven waren voor het optreden tegen Servië. De Amerikanen vertrouwden Milosevic niet, en daar hadden ze op grond van de eerdere ervaringen in Bosnië-Herzegovina natuurlijk ook nogal wat redenen toe, maar het bepaalde in hoge mate de strategie in Rambouillet. De Amerikanen wilden een internationale troepenmacht in Kosovo om de Kosovaren te beschermen. De bescherming door de OVSE-waarnemers, die al was afgesproken, heeft men eigenlijk nooit een serieuze kans willen geven. In tegendeel, men heeft er op aangestuurd dat er in Rambouillet gedreigd moest worden met militair geweld. Daarbij is geen moment gesproken over humanitaire redenen voor het gebruik van dat geweld, integendeel, men dreigde met het luchtwapen om de simpele reden dat men dacht daarmee een stok achter de deur te hebben om Milosevic te dwingen Rambouillet te tekenen. Men dacht dat de dreiging die zou uitgaan van bombardementen – en geen grondtroepen, dat werd ook van meet af aan duidelijk gemaakt – voldoende zou zijn om Milosevic op de knieën te krijgen. En dus heeft men zich eigenlijk ook niet druk gemaakt over de legitimiteit van het gebruik van militair geweld. Terwijl ze daarmee volkenrechtelijk gezien helemaal over de schreef gingen. Want je kunt in het volkenrecht wel overeenkomsten afdwingen met geweld of met de dreiging van geweld, maar dat geldt alleen voor vredesverdragen. Alle andere verdragen zijn per definitie ongeldig wanneer ze worden afgesloten onder het dreigement of het gebruik van geweld. Dus Milosevic had bij wijze van spreken rustig alles kunnen tekenen, en vervolgens naar het internationale gerechtshof kunnen stappen en zeggen: wilt u dit even ongeldig verklaren, want dit is ondertekend na dreiging met geweld.’

Maar goed, dat is niet gebeurd. Milosevic heeft niet getekend.
De Waart: ‘Nee. En toen had de NAVO het gevoel dat men niet meer terugkon. Dat de dreiging moest worden uitgevoerd. En daarop is men naar andere overwegingen voor het gebruik van geweld gaan zoeken. Toen heb je die langzame, ik zou bijna zeggen: manipulatie van de publieke opinie gekregen door te praten over honderdduizend doden, door te praten over bijna een miljoen vluchtelingen, door te praten over de druk op Macedonië en Albanië en andere gebieden. En pas toen is men gaan zeggen: wij bombarderen ter bescherming van mensenrechten. In Rambouillet is nooit tegen Milosevic gezegd: als jij doorgaat met mensen te verdrijven en te vermoorden dan zien wij ons genoodzaakt om geweld te gebruiken. Het woord “humanitaire interventie” heeft in Rambouillet geen rol gespeeld, dus de legitimatie van het geweld is aangepast aan de voortgang van de situatie. Sterker nog, en dat ligt ook vast, men heeft tegen de Kosovaren gezegd: als jullie niet tekenen, kunnen wij niet bombarderen. Dat is natuurlijk helemaal van den gekke. Men heeft zich er dus helemaal niet van overtuigd of de Kosovaren werkelijk instemden met wat er was afgesproken, dat zij echt een pluriforme samenleving wilden, dat ze autonomie wilden binnen het Servische staatsverband, etcetera. En inmiddels is wel duidelijk dat ze dat helemaal niet willen.’

In Duitsland had Groenen-parlementariër Hans-Christian Ströbele rechtstreeks toegang tot zijn eigen minister van Buitenlandse Zaken, Joshka Fischer, die op zijn beurt als lid van de Contactgroep nauw betrokken was bij de onderhandelingen in Rambouillet. Sterker nog: zonder de inspanningen van Fischer zou Rambouillet wellicht nooit hebben plaatsgevonden. De voormalige milieu-activist die opklom tot de eerste Groenen-minister, had grote waarde gehecht aan het zoeken naar een diplomatieke oplossing voor het conflict – een oplossing die er dus niet kwam.

Ströbele: ‘De onderhandelingen in Rambouillet waren op veel belangrijke punten heel succesvol. Over het politieke deel van het akkoord werd op vrijwel alle punten overeenstemming bereikt, dus ook met de Joegoslavische regering. Alleen voor het militaire deel lag dat anders. Het staat vast dat de Serven in Rambouillet de stationering van NAVO-troepen in Kosovo niet onderhandelbaar vonden. Maar op 23 februari 1999, dus een maand voor de oorlog, heeft de leider van de Servische delegatie een brief geschreven aan de leden van de Contactgroep dat Joegoslavië bereid was te onderhandelen over de omvang en karakteristieken van een internationale aanwezigheid in Kosovo. In de laatste fractievergadering voor het begin van de oorlog, heb ik nog gevraagd waarom nooit is voorgesteld om een internationale troepenmacht zonder de NAVO in Kosovo te stationeren. En het antwoord luidde: omdat het UCK in dat geval zou weigeren het akkoord te ondertekenen. De Westerse onderhandelaars richtten zich dus nadrukkelijk naar de wensen van het UCK.

Ook enkele dagen na het begin van de bombardementen heeft de Servische president Milutinovic (niet te verwarren met Milosevic, die president is van de Federatieve Republiek Joegoslavië, waarvan Servië een onderdeel is, JM/KGvL) nog verklaard dat stationering van internationale troepen in Kosovo mogelijk was. Maar ook toen stelde de NAVO, inclusief de Bundesregierung, zich op het standpunt dat de Serven eerst het akkoord van Rambouillet moesten ondertekenen, inclusief de gestelde voorwaarden over NAVO-aanwezigheid in heel Joegoslavië, zonder dat er over welk detail dan ook nog onderhandeld kon worden. Pas na twee maanden van bombarderen en van verdrijving van de Kosovaren kwamen er andere voorstellen ter tafel. In een document van 2 juni 1999 hebben de G7-landen de stationering voorgesteld van civiele en militaire onderdelen onder leiding van de Verenigde Naties. Een dergelijk voorstel had men natuurlijk al in Rambouillet moeten voorleggen.’

We leggen het probleem van de militaire-annexen uit het Rambouillet-akkoord ook voor aan Paul de Waart.

Wat denkt u van het argument dat MilosevicRambouillet niet kon ondertekenen omdat de NAVO het recht zou krijgen om als politiemacht op te treden in heel Joegoslavië?
De Waart: ‘Tsja, hoe komen dat soort overeenkomsten tot stand? Men grijpt naar een voorbeeld. En een soortgelijke bepaling staat in de overeenkomst over Bosnië-Herzegovina. Daar heeft men zelf een internationale troepenmacht uitgenodigd om te helpen de strijdende partijen uit elkaar te houden. Daar was men dus ook bereid om te zeggen: jullie mogen overal op ons grondgebied optreden. Maar ik ben het volstrekt met u eens als u zegt dat deze bepaling in Rambouillet een gotspe was, omdat zij in strijd is met de soevereiniteit van Joegoslavië. Dat is dus een formeel bezwaar tegen die bepaling. Maar er waren ook praktische bezwaren. Er was ook toen al sprake van dat Milosevic mogelijk op een lijst stond van potentiële verdachten bij het Joegoslavië-tribunaal. Dat zou dus hebben kunnen betekenen dat Milosevic, door in te stemmen met zo’n artikel over onbeperkte bewegingsvrijheid van NAVO-troepen in Joegoslavië, zichzelf zou blootstellen aan arrestatie in zijn eigen land door buitenlandse troepen. Ook in dat opzicht was het dus een absurde bepaling.’

Uit wat er later over de onderhandelingen in Rambouillet naar buiten is gekomen, valt op te maken dat de manier waarop de annexen in het akkoord terecht zijn gekomen, ook voor veel van de direct betrokken volstrekt onduidelijk is geweest. Of zoals Hans-Christian Ströbele in Berlijn memoreert: ‘De rol van de Russen was in Rambouillet natuurlijk heel belangrijk. Zij vormden een brug tussen het Westen en de Serven. Maar toen het militaire deel van het akkoord ter tafel lag, werden de Russen opzij geschoven. De Russische afgevaardigde Mayorski heeft in de laatste dagen van Rambouillet verklaard dat over de Annexen 2 en 7, waarin de militaire kwesties werden geregeld, niet met hem is gesproken en dat hij zich in dat deel van het voorstel niet kon vinden. Dat betrof dus ook die bewuste toestemming voor NAVO-troepen overal op het Joegoslavisch grondgebied te kunnen opereren.’

Het is tijd om het internationaal-juridische en diplomatieke geharrewar van Rambouillet te laten voor wat het is, en te kijken naar de bombardementen zelf. Want die roepen niet alleen juridische vragen op, maar natuurlijk vooral ook morele. We leggen eerst een aantal vragen voor aan Paul de Waart.

De NAVO acht het omwille van een hoger doel gerechtvaardigd te bombarderen op locaties waarvan men weet dat daar burgers zijn, en dat er mensen bij om zullen komen. Hoe wordt in het volkenrecht over dit morele aspect gedacht? Bestaat er zoiets als een collectieve schuld van alle Serviërs voor de agressie tegen de Kosovaren?
De Waart: ‘Schuld van een agressor wordt in het internationale recht wel aanvaard. De Duitsers en Japanners hadden na de Tweede Wereldoorlog een collectieve schuld. Een individuele Duitser kon niet zeggen: ik was verzetsstrijder, dus ik hoef niet mee te betalen aan de oorlogsschulden. Voor Japan gold hetzelfde. Maar andersom kun je de burgers van een agressorstaat, en zeker als dat een dictatuur is, niet individueel verantwoordelijk houden voor die aggressie. Met andere woorden: er is wel een schuld van de bevolking als geheel, die men moet dragen. Dat is wat je zou kunnen noemen de risico-aansprakelijkheid. In dit geval: het feit dat je in Joegoslavië woont en Serviër bent, stelt jou bloot aan de mogelijkheid van militaire schade. Maar juist vanwege het feit dat die schade ook kan worden toegebracht aan individuele burgers die als individu geen enkele blaam treft, heeft men in het oorlogsrecht allerlei bepalingen opgenomen om de burgers zo goed mogelijk te beschermen. Dus je mag niet zo maar in alle omstandigheden alle soorten van wapens gebruiken. Je mag geen culturele goederen bombarderen. Je mag krijgsgevangenen in bezette gebieden niet neerschieten, noem maar op. Dus er zijn allerlei regels ontstaan die zo veel mogelijk die mensen beschermen die niet direct combattant zijn in tijden van oorlog. Het is zelfs zo, dat je ook in een oorlog mensen niet met opzet mag doden, je mag ze alleen – hoe gek het ook mag klinken – buiten gevecht stellen.’

Stel dat één van de nabestaanden van een monteur in die tv-studio die door de NAVO is weggebombardeerd zou zeggen: hier is welbewust iemand om zeep geholpen die part noch deel heeft gehad aan de praktijken van Milosevic en de zijnen in Kosovo, dit is moord. Kan zo iemand dan de NAVO aanklagen, of de VS, of Nederland?
De Waart: ‘Nee, daarin voorziet het internationale recht nog niet. Maar hij kan de zaak wel aanhangig maken bij zijn eigen rechter. En dan kan hij aanklagen wie hij maar wil. De Joegoslavische rechter zal dan moeten bekijken of hij bevoegd is om dat geval te behandelen. En aannemend dat hij zich bevoegd verklaart – hij is daarvoor dus niet afhankelijk van de VS of het internationaal hof – kan die rechter dan bijvoorbeeld Clinton of Blair veroordelen tot zoveel jaar gevangenisstraf. Of hij kan de VS of Engeland veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan deze mijnheer. Die mijnheer krijgt dan een vonnis op grond waarvan hij beslag kan leggen op Amerikaanse of Britse eigendommen. Dat is tot dusver de enige weg.’

In hoeverre biedt het feit dat de NAVO zonder mandaat van de Veiligheidsraad heeft opgetreden nog juridische aanknopingspunten?
De Waart: ‘Juridisch kun je daar weinig mee. De humanitaire interventie in de zin van militair optreden ter bescherming van mensenrechten, is iets waartoe besloten kan worden door de Veiligheidsraad, zoals in Irak met de no fly-zones – wat je daar ook van mag denken – of door individuele staten. Als een individu iemand in het water ziet liggen die dreigt te verdrinken dan mag hij, nee, moet hij zelfs helpen. En als een staat vaststelt dat een andere staat de eigen bevolking terroriseert en de mensenrechten schendt, dan kan die staat zeggen: dit is zo erg, ik grijp in. En als een aantal staten zegt dat ze dat samen willen doen en daarvoor een internationale organisatie willen gebruiken, zoals de NAVO, zou je dat strikt genomen ook nog kunnen verdedigen.’

Maar vindt u dat ook wenselijk? Want de NAVO heeft inmiddels in haar nieuwe handvest vastgelegd dat wat in Kosovo is gebeurd ook elders moet kunnen gebeuren.
De Waart: ‘Ik denk dat je daarvoor eerst de volgende vraag moet beantwoorden: is de NAVO een zelfverdedigingsorganisatie – waar je gronden voor kunt aanvoeren – of is het een regionale veiligheidsorganisatie – waar je ook gronden voor kunt aanvoeren? De NAVO heeft dat tot nu toe welbewust in het midden gelaten. Het punt is namelijk dat een zelfverdedigingsorganisatie alleen kan optreden wanneer er sprake is van zelfverdediging, maar dat een regionale veiligheidsorganisatie ook kan optreden in de eigen regio wanneer vrede en veiligheid moeten worden gehandhaafd. Als je het handvest van de Verenigde Naties leest, zie je dat een regionale veiligheidsorganisatie kan optreden wanneer er in een lidstaat een burgeroorlog is. Dan hoeft men niet te wachten op een beslissing van de veiligheidsraad. Als de staat het niet aan kan, neemt de regionale organisatie het voor haar rekening, en als die het niet aan kan of als er een conflict dreigt binnen de regionale organisatie, dan pas heb je de Veiligheidsraad nodig. Het is dus niet zo dat je altijd eerst toestemming van de Veiligheidsraad nodig hebt, vooraleer je ergens kunt ingrijpen. Maar de NAVO wil van twee walletjes eten. Men is niet langer strikt een organisatie voor zelfverdediging van de aangesloten landen, maar men is natuurlijk ook geen regionale veiligheidsorganisatie, aangezien zowel Canada en de VS als de Europese landen vertegenwoordigd zijn. Of je zou moeten zeggen dat het een regio is van de rijke landen tegenover de arme landen, maar dat is een economisch criterium en geen geografisch.’

Vindt u dan, dit alles in overweging nemende, dat de NAVO volkenrechtelijk haar boekje te buiten is gegaan door militair te interveniëren in Kosovo zonder mandaat van de Veiligheidsraad?
De Waart: ‘Nogmaals, uitgaande van het gebruik van geweld ter afdwinging van een overeenkomst, zeg ik ja. Maar als je zegt dat het uiteindelijk een humanitaire interventie was, dan kun je de redenering opbouwen dat je geen besluit van de Veiligheidsraad nodig hebt.’

En dat is wat men nu zegt.
De Waart: ‘Precies, daarom doen ze dat nu ook, daarom gebruiken ze het begrip humanitaire interventie. Maar voor een dergelijke interventie gelden volkenrechtelijk ook regels. Er moet om te beginnen sprake zijn van massale schendingen van mensenrechten, die objectief moeten worden vastgesteld. Vervolgens moeten alle mogelijkheden voor een vreedzame oplossing geblokkeerd zijn. Het aan te wenden geweld moet daarnaast proportioneel zijn en bovendien effectief. Kijken we nu naar Kosovo en stel je de vraag: waren de mogelijkheden voor een diplomatieke oplossing uitgeput? dan is mijn antwoord: nee. Was het geweld dan proportioneel tot het doel dat men wilde bereiken? Nee, ook niet. En was het effectief, is de humanitaire catastrofe voorkomen? Nee, al evenmin. Aan geen van de voorwaarden is voldaan. Vandaar dat ik geloof dat de Joegoslaven een zaak hebben bij het Internationaal Gerechtshof. Helaas zal het nog even duren voordat duidelijk wordt of het Hof daar ook zo over denkt.’

Ook Hans-Christian Ströbele vroegen we naar de legitimiteit van het NAVO-geweld. Zijn redenering was niet een juridische, maar een morele, maar zijn conclusies weken niet veel af van die van De Waart.

Ströbele: ‘Als je de bombardementen rechtvaardigt met het argument dat ze tot doel hadden om het etnische geweld in Kosovo te stoppen en een humanitaire tragedie te voorkomen, zoals de NAVO doet, dan kun je toch niet anders dan vaststellen dat die missie is mislukt – en dus dat de morele rechtvaardiging ontbreekt. Over het voortduren van het etnisch geweld, maar nu in omgekeerde vorm, hebben we het al gehad. Maar de NAVO-bommen en -raketten op bruggen, wegen, spoorwegen en woonwijken hebben natuurlijk ook veel haat en woede gezaaid onder de Serviërs. De Servische paramilitairen en soldaten hielden hun Kosovaarse slachtoffers verantwoordelijk voor die bommen en de verschrikkelijke gevolgen daarvan. Zij beweerden dat leden en sympathisanten van het UCK, dus ook vrouwen en kinderen, de NAVO-piloten via radioverbindingen en mobiele telefoons hielpen bij het vinden van hun doelen. Ongeacht of er iets van die beschuldiging waar is heeft die propaganda bijgedragen aan de gruwelijkheden en verdrijvingen. Omdat de Serven militair niet opkonden tegen de onbereikbare NAVO-vliegtuigen, vergrepen ze zich aan de bevolking. En dat dat zou gebeuren was vooraf door velen voorspeld.’

Betekent dit alles nu dat de NAVO-bombardementen beschouwd moeten worden als een daad van agressie?
Ströbele: ‘Dat lijkt me een onvermijdelijke conclusie.’
De Waart, genuanceerder, zoals dat een jurist betaamt: ‘Als je formeel redeneert, dan moet je zeggen: agressie kan in het huidige volkenrecht uitsluitend worden gepleegd door staten tegen staten, niet door internationale organisaties tegen staten, niet door volken tegen staten of door staten tegen het volk. Dus een internationale organisatie kan zich formeel niet schuldig maken aan agressie. Maar de NAVO is een organisatie van staten, en die kunnen zich dus wél schuldig maken aan agressie. Met andere woorden: je kunt de NAVO niet dagvaarden voor het internationaal gerechtshof wegens het plegen van agressie, maar de lidstaten wel. Dat is wat Joegoslavië heeft gedaan. En de volgende vraag is dan of deze agressie tegen Joegoslavië was gericht. Dan zegt de NAVO: nee, die was uitsluitend gericht tegen Milosevic met als doel om de Kosovaren te helpen. En daarmee komt meteen het volgende probleem in beeld, namelijk de bescherming van het recht op zelfbeschikking van volken. Dat recht is erkend. En op grond van dat recht kan een volk dat wordt onderdrukt zich uiteindelijk afscheiden en een nieuwe staat vormen, bijvoorbeeld een onafhankelijk Kosovo, of zich aansluiten bij een andere staat, bijvoorbeeld bij Albanië. Daar zitten echter veel haken en ogen aan. Het recht op zelfbeschikking is erkend door mensenrechtenverdragen, dus het is een recht van individuen, maar het wordt gekoppeld aan volken, niet aan minderheden. Minderheden hebben ook recht op zelfbeschikking, maar dat is een culturele zelfbeschikking. Een minderheid mag niet een eigen staat vormen. Als de Turken in Nederland onderdrukt worden, hebben ze recht op bescherming, maar ze hebben niet het recht om te zeggen: we scheiden ons van Nederland af.’

En de Koerden in Turkije, bijvoorbeeld?
De Waart: ‘Dan krijg je dus de vraag: wanneer is er sprake van een minderheid en wanneer is er sprake van een volk? Daar zijn verschillende opvattingen over, die nog absoluut niet goed zijn vastgelegd. Dat is omdat de bestaande staten ervan uitgaan dat het volkenrecht hun pluriformiteit beschermt. Men wil dus niet toe naar een situatie waarin elke staat bestaat uit één volk, hoe je dat volk dan ook zou willen definiëren. Maar goed, als je vraagt: wat is nou het meest kenmerkende verschil tussen een minderheid en een volk, zou je kunnen zeggen dat volken minderheden of meerderheden binnen een staatsplan zijn die een historisch recht hebben opgebouwd. Nu is het probleem natuurlijk dat iedere minderheid geneigd is om te zeggen: ik heb een historische aanspraak op de grond. Dat zal over honderd of over tweehonderd jaar ook met de Turken in Duitsland gebeuren. Die kunnen dan zeggen: we zitten hier al zo lang in Beieren, als onderdrukt volk, wij hebben recht op een eigen land. Dus je zou eigenlijk een internationaal kadaster moeten krijgen waarin de grondrechten van volken worden neergelegd als basis voor eventuele claims van zelfbeschikking, in het geval er sprake is van onderdrukking. Want zelfbeschikking is geen doel op zich, maar een middel – dat staat in alle stukken – staatsvorming is geen doel in zichzelf, maar een middel om je zelfbeschikking te verwezenlijken.’

En in Kosovo doet zich nu de vreemde situatie voor dat het Westen aan de ene kant de Kosovaren te hulp is geschoten, maar aan de andere kant hun wens om onafhankelijk te worden niet honoreert. Kosovo moet ook van de NAVO nog altijd een integraal onderdeel blijven uitmaken van Joegoslavië.

De Waart: ‘Jawel, maar dat is niet strijdig met het zelfbeschikkingrecht van de Kosovaren. Men bestrijdt alleen hun recht op afscheiding, en dat is heel wat anders. Je kunt zeggen dat de Albanese Kosovaren een historisch recht hebben op Kosovo. Maar datzelfde geldt ook voor de Servische Kosovaren. Dat is de werkelijke oorzaak van het conflict. Men heeft in Europa het uiteenvallen van Joegoslavië, maar ook van Rusland, aanvankelijk beschouwd als een interne aangelegenheid. Men zei: als die mensen onderling overeenkomen om uiteeen te gaan, dan zij dat zo. Maar vanuit het oogpunt van de internationale rechtsorde is dat een heel ongelukkige gang van zaken geweest. Want je moet je natuurlijk ook afvragen of hier nu staten ontstaan die levensvatbaar zijn. Is een zelfstandig Tsjetsjenië levensvatbaar? En wat te denken van een zelfstandig Slovenië? Dat is zelf dan misschien wel levensvatbaar, maar je moet tegelijkertijd wel vaststellen dat dat ten koste gaat van Servië. Binnen Europa zal de Unie bijvoorbeeld ook nooit toestaan dat de Po-vlakte zich zal afscheiden van Italië, daar kun je donder op zeggen. Omdat dat ten koste gaat van de rest van Italië. Dus de vraag of het streven naar zelfstandige staten in voormalig Joegoslavië of Rusland gesteund moet worden, is niet zo simpel te beantwoorden.’

Wat ons als vanzelf terugbrengt bij de vraag die eerder in dit boek al diverse malen aan de orde kwam: wat bewoog de Duitsers destijds om de erkenning van Kroatië en Slovenië er door te drukken bij de Europese landen?
De Duitse parlementariër Hans Christian Ströbele: ‘Naar mijn idee wilde de toenmalige regering haar invloed in die regio vergroten, en dat kon men doen door de banden te versterken met die landen of volkeren met wie men zich van oudsher verbonden voelde. Daar dacht men makkelijker mee te kunnen samenwerken dan met de Federale Republiek Joegoslavië. Ik vond en vind dat uiteraard een zeer slechte zaak. Met name waar het Kroatië betreft. Zoals u weet heeft Hitler-Duitsland destijds goede banden gehad met Kroatië, en niet alleen Tudjman maar ook andere kopstukken uit dat land voelen zich nog altijd zeer thuis in het gedachtengoed uit die tijd.’

Is ooit rechtstreeks aan Genscher gevraagd wat zijn motieven waren?
Ströbele: ‘Nee, dat geloof ik niet. Er bestaan daaromtrent nog altijd veel vraagtekens. Genscher was een buitengewoon succesvol minister van buitenlandse zaken, en bovendien van groot electoraal belang voor zijn eigen partij, de liberale FPD. Het feit dat hij zich desondanks zo plotseling en zonder duidelijke verklaring uit de politiek heeft teruggetrokken, zou natuurlijk te maken kunnen hebben met het feit dat hij wist dat hij in Joegoslavië grote fouten heeft gemaakt en dat hij de gevolgen daarvan voor zijn eigen politieke carrière niet heeft willen afwachten. Maar dat is allemaal speculatie. Hij is concrete vragen daarover altijd uit de weg gegaan.’

Blijft er nog één zaak over waarover wij willen spreken met Paul de Waart, en dat is de rol van het Joegoslavië-tribunaal, dat sinds enkele jaren probeert de grootste oorlogsmisdadigers uit voormalig Joegoslavië achter slot en grendel te krijgen.

Hoe ziet u de rol van het tribunaal?
De Waart: ‘Dat vind ik een heel moeilijke zaak. Ik was er in 1993, toen het werd opgericht, fel tegen en eigenlijk ben ik dat nog steeds. Omdat ik vind dat de Veiligheidsraad niet de instantie is om dit soort tribunalen op te richten. Het is denk ik goed om even te memoreren hoe men tot die beslissing is gekomen. We hadden toen net de gruwelijkheden van Rwanda achter de rug, en eigenlijk moest je toen constateren dat het Westen en met name de Verenigde Staten niets wilden ondernemen. Terwijl de publieke opinie daar wel om vroeg. Tegelijkertijd vonden de eerste onderzoeken plaats naar al die massagraven in Bosnië-Herzegovina. Ook daarvan vonden veel mensen dat er toch iets gedaan moest worden, dat de verantwoordelijk gestraft moesten worden. Toen is er gezegd dat er een tribunaal moest komen voor zowel Rwanda als Joegoslavië, en de Amerikanen vonden dat wel wat, want dan gebeurde er in elk geval iets. Het ging meer om het psychologisch effect dan om de vraag of dat tribunaal werkelijk wat zou kunnen uitrichten. Toen rees echter meteen de vraag: hoe doen we dat? Want als we het tribunaal oprichten op basis van wilsovereenstemming tussen staten – zoals dat met het permanente strafhof dat er nu aan zit te komen het geval is – dan kunnen we er donder op zeggen dat Joegoslavië en Rwanda niet meedoen. Dus zocht men naar een middel om onder die wilsovereenstemming uit te komen, en toen heeft men gezegd: laten we hoofdstuk 7 van het VN-handvest nemen, dat de Veiligheidsraad de mogelijkheid biedt tot het instellen van een hulporgaan. Dat is dan voor iedere staat bindend, ook voor Rwanda en Joegoslavië.’

En wat is nu uw bezwaar?
De Waart: ‘Mijn bezwaar is dat een orgaan dat is ingesteld voor de handhaving van vrede en veiligheid een obstakel kan opwerpen voor diezelfde handhaving van vrede en veiligheid. Je creëert namelijk een hof dat moet oordelen over de ingezetenen van een staat, of van een aantal staten, zonder dat die staat of staten daar zelf de basis voor hebben geschapen. En je ziet dus ook meteen het probleem: in Dayton waren zowel Tudjman als Milosevic aanwezig, terwijl iedereen ervan overtuigd was dat beide heren in aanmerking konden komen voor een berechting door het hof – was het niet voor genocide dan wel voor ernstige schending van mensenrechten. Maar men wilde hen niet aanklagen, omdat ze nodig waren voor de handhaving van vrede en veiligheid die in Dayton werd geregeld. En inmiddels zit je met het tegenovergestelde probleem. Want nu Milosevic wél is aangeklaagd, kun je je afvragen of er een vredesregeling mogelijk is in Kosovo zonder Milosevic. De kans daarop is tot op heden niet manifest. Dan is er nog een ander punt. Je kunt inmiddels wel vaststellen dat de rechters van beide tribunalen bijzonder waardevol werk doen, ze gaan uiterst serieus te werk. Maar de openbare aanklagers bedrijven politiek, en die worden niet teruggefloten.’

Doelt u dan op het openbaarmaken van het opsporingsbevel tegen Milosevic door mevrouw Arbour, ten tijde van de Kosovo-oorlog?
De Waart: ‘Bijvoorbeeld. Dat was een heel slechte zaak. Zij kan alle gelijk van de wereld hebben wat betreft de bewijzen, hoewel je inmiddels je vraagtekens kunt zetten bij de bewering dat juist in Kosovo de bewijzen tegen Milosevic zich opstapelden, maar dat is nog niet eens zo interessant. Na Bosnië was er genoeg grond voor vervolging van Milosevic. Maar als openbare aanklager kun je natuurlijk niet zeggen: er is pressie op mij uitgeoefend om het niet te doen door allerlei landen, maar ik ben onafhankelijk en ik doe het toch.’

Die scheiding van politieke en justitiële macht moet u toch aanspreken?
De Waart: ‘Nee, wat mij aanspreekt is het opportuniteitsbeginsel. Daarmee bedoel ik dat destijds in Nederland bijvoorbeeld is besloten om Prins Bernhard niet te vervolgen wegens de Lockheed-affaire omdat men dat strijdig achtte met het algemeen belang. Nu even los van de vraag hoe je daarover kunt denken: het feit dat de mogelijkheid bestaat om die afweging te maken – een afweging waartegen men trouwens ook in beroep kan gaan – is heel belangrijk. De openbare aanklager staat niet voor niets onder verantwoordelijkheid van de minister van justitie. Dat maakt dat het al of niet overgaan tot vervolging een politieke beslissing is. En dat moet het ook zijn omdat alleen de politiek een afweging kan maken over de eventuele gevolgen.’

Mevrouw Arbour ging op een gegeven moment zo ver dat ze zei: als het arrestatiebevel tegen Milosevic de oorlog verlengt, is dat niet mijn zorg.
De Waart: ‘Dat is toch volstrekte dwaasheid.’

Maar wie had haar dan tot de orde moeten roepen?
De Waart: ‘Dat is dus het grote probleem. De veiligheidsraad heeft een soort monster gecreëerd. Als je dat monster wilt beteugelen, kun je met recht stellen dat de rechtsgang in het geding is, maar wanneer dat niet gebeurt… Dus laten we stellen dat het optreden van mevrouw Arbour een ondermijning van de internationale rechtsorde is en niet een versterking ervan. Als u mij vraagt of ik openbare aanklager had willen zijn bij dat hof, zeg ik: voor geen goud. Als u vraagt of ik rechter had willen zijn, zeg ik: voor iets minder, maar ook voor geen goud. Want wat is de legitimiteit van deze rechtbank?’

Had mevrouw Arbour moeten besluiten om het opsporingsbevel voor Milosevic op de heimelijke lijst te zetten in plaats van op de publieke lijst?
De Waart: ‘Dat zou nog slechter zijn geweest. Nog afgezien van het feit dat je die heimelijke lijsten moet zien als een aanfluiting voor de internationale rechtsorde. Of je wel of niet op de lijst van Interpol staat is niet algemeen bekend, maar voor normale misdadigers geldt dat ze weten of ze worden gezocht of niet. Stel nu eens dat een Servische generaal naar Wenen gaat en hij wordt daar gearresteerd, omdat blijkt dat hij op de geheime lijst van het tribunaal staat. Dan zou dat toch betekenen dat je Milosevic nooit meer aan de onderhandelingstafel kunt krijgen? Dus dan ben je even ver als nu. En het grote probleem nu is dat je Milosevic niet kunt arresteren en dat als je dat wel zou lukken, je met de vraag blijft zitten of hij niet inwisselbaar is. Of de Serven dan niet zullen zeggen: we draaien alles wat we tot dusver hebben afgesproken terug. Zo lang Milosevic in eigen land niet wordt veroordeeld, op z’n minst door de bevolking, is het probleem niet op te lossen. Dat misdaad gestraft moet worden is een bruikbare aanpak voor verkrachters, vrouwenhandelaren, en drugsdealers. Maar waarom hebben wij met zijn allen bedacht dat mensen die verdacht worden van politieke misdrijven niet mogen worden teruggestuurd naar hun eigen land? Dat je iemand die verdacht wordt van een politiek misdrijf niet mag uitleveren? Dat is omdat politieke misdrijven aparte misdrijven zijn. Milosevic zegt dat hij terroristen neerschiet die zich willen afscheiden, terwijl die mensen zelf zeggen dat ze bezig zijn met een bevrijdingsstrijd.’

Maar in Neurenberg en Tokio hebben toch ook mensen terecht gestaan voor hun politieke misdaden?
De Waart: Maar daar kun je het Joegoslavië-tribunaal niet mee vergelijken. Daar ging het om een berechting door de overwinnaars van de overwonnenen.’

En dat vind u wel goed? Of ook niet?
De Waart: ‘Ik vind dat goed, maar ik zou ook de overwinnaars mede willen beoordelen. Als je in Hiroshima de officiële documenten ziet liggen van de Amerikanen, waarin staat dat Hiroshima is gebombardeerd als open stad en Nagasaki als stad tussen de bergen om te vergelijken wat het effect is van beide atoombommen, dan zeg ik: dat is je reinste oorlogsmisdrijf. Maar de Amerikanen zijn nooit voor de rechter gesleept. Vandaar dat ik groot voorstander ben van een internationaal gerechtshof, maar dan een hof dat enerzijds kan opereren zonder aanzien des persoon, maar dat anderzijds verantwoording verschuldigd is aan een boven haar gesteld, politiek orgaan. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen: de Veiligheidsraad is verantwoordelijk is voor vrede en veiligheid in de wereld, dus ik geef die raad de politieke verantwoordelijkheid om de openbare aanklagers te begeleiden. Is iemand het niet eens met het uitblijven van een aanklacht, dan moet deze een beroep kunnen doen op het internationale gerechtshof, dat tegen de Veiligheidsraad kan zeggen dat het anders moet. Maar het vervolgen van personen, zeker van politieke personen, moet uiteindelijk een politieke verantwoordelijkheid zijn. Zoals ook de beslissing om al dan niet geweld te gebruiken een politieke beslissing moet zijn.’