1.2 Etnische zuivering! Genocide! Honderdduizend doden!

‘De grote vijand van de waarheid is vaak niet de leugen, maar de mythe.’
John F. Kennedy

Wie een complex probleem inzichtelijk wil maken, ontkomt niet aan versimpelingen. En wie een oorlog wil voeren, ontkomt niet aan het gebruik van propaganda. De vraag is: waar houdt de versimpeling op een versimpeling te zijn en verwordt tot een leugen? En wanneer houdt propaganda op propaganda te zijn en verwordt tot pure misleiding? Dat de Servische staatstelevisie een bron van misleidende propaganda is, zal door weinigen worden ontkend – voor de NAVO was dat voldoende reden om het televisiestation te vernietigen. Maar hoe zit het met de manier waarop het conflict in Joegoslavië in het Westen wordt voorgesteld? In hoeverre hebben de media en de verantwoordelijke politici in de NAVO-landen zich schuldig gemaakt aan misleiding en leugenachtigheid? En in hoeverre hebben de onvermijdelijke versimpelingen van de complexe werkelijkheid geleid tot een verkeerd begrip van wat er in feite aan hand is?

We legden deze vragen voor aan twee deskundigen: de Belgische historicus en Balkan-kenner Raymond Detrez, auteur van een aantal veelgeprezen boeken over het Joegoslavië-conflict, en aan de Amerikaanse taalkundige en politiek commentator Noam Chomsky. Chomsky, die wereldberoemd werd door zijn baanbrekende theorieën over taalverwerving bij kinderen, geldt als één van de best geïnformeerde én meest radicale kritici van het Amerikaanse buitenlandse beleid. In zijn boek The manufacturing of consent heeft hij ondermeer uitvoerig uiteen gezet welke rol de Amerikaanse media spelen in het mobiliseren van de publieke opinie ten behoeve van de doelstellingen van de politieke elite in dat land. Maar laten we dichter bij huis beginnen, in Antwerpen om precies te zijn, waar Raymond Detrez ons ontvangt in een oud herenhuis niet ver van station Berghem. Detrez is een man die zijn woorden zorgvuldig kiest, die zich niet gauw laat meeslepen door zijn eigen emoties, precies zoals je dat mag verwachten van een man van de wetenschap. Maar zijn stellingname is daardoor niet minder krachtig – intengendeel. Als wij hem ter inleiding van ons gesprek één van de meest in het oog springende versimpelingen van de kwestie-Joegoslavië voorleggen, namelijk dat de Serviërs de bad guys zijn in dit conflict, zegt hij: ‘Dat is denk ik maar één aspect van al die mythes over de Balkan. En voor een goed begrip zullen we ons eerst moeten verdiepen in die andere mythes. De mythe dat de Serviërs in Joegoslavië een dominante positie innamen, bijvoorbeeld. De mythe dat Milosevic de bron is van alle ellende. En vooral ook de mythe dat de Balkan een heel gewelddadig deel van de wereld is waar altijd al conflicten zijn geweest. Waar oorlog voeren de mensen in het bloed zit of in de genen. Het is een mythe waarvan ik, als historicus, eigenlijk niet goed begrijp waar die vandaan komt.’

Laten we daar dan beginnen. Wijst de geschiedenis van de Balkan niet uit dat daar al eeuwenlang sprake is van een kruitvat ?
Raymond Detrez: ‘Nee. Als u kijkt naar de geschiedenis van de Balkan is eerder het omgekeerde het geval. Het is een gebied waar heel weinig oorlogen zijn gevoerd. Van het eind van de Middeleeuwen, de veertiende eeuw, tot in de negentiende eeuw is er op de Balkan geen oorlog gevoerd. Dat wil zeggen: er zijn wel oorlogen van buitenaf geïntroduceerd, door de Turken, door Rusland, door het Habsburgse rijk etcetera, maar door de Balkan-volken onderling is er in al die eeuwen geen oorlog gevoerd. De eerste oorlog tussen twee Balkan-volken vond plaats in 1885, de Hongaars-Tsjechische oorlog. En vervolgens heb je natuurlijk dat hele grote conflict in 1912-1913, de zogenaamde Balkan-oorlogen. Maar eigenlijk blijft het daarbij. De Eerste Wereldoorlog brak wel uit op de Balkan, in die zin dat de aanleiding voor die oorlog het neerschieten was van de aartsbisschop (moet dit niet de aartsHERTOG zijn?), maar dat was natuurlijk niet de oorzaak, er is geen zinnig mens die dat gelooft. Bovendien zie je dat de Balkan juist geprobeerd heeft om buiten die Eerste Wereldoorlog te blijven, men had helemaal geen zin in die oorlog. Pas toen aan het einde van 1915 Hongarije bij de strijd betrokken raakte, was het niet meer mogelijk om afzijdig te blijven. En ook de Tweede Wereldoorlog is niet op de Balkan uitgebroken maar in West-Europa. De Balkan werd erbij betrokken zonder dat die landen daar zelf iets aan konden doen. Dus ik begrijp niet goed waarom de Balkan zo’n slechte reputatie heeft. Maar die mythe heeft wel in hoge mate bepaald hoe er tegen de recente conflicten op de Balkan wordt aangekeken. Men ging er vanuit dat men in Joegoslavië te maken heeft met totaal redeloze wezens die oorlogvoeren zonder dat daar serieuze aanleiding toe is, en die je dus moet behandelen als kinderen. En omdat men aannam dat de oorzaak van het conflict gelegen was in het feit dat de Balkan altijd al oorlog voerde, is de werkelijke oorzaak nooit serieus onderzocht – zeker niet door de media. En ik geloof dat de media een grotere impact hebben op de besluitvorming van politici dan serieuze wetenschappelijke beschouwingen.’

Maar als we even kijken naar het meest recente conflict, de strijd om Kosovo, dan speelt daar toch een oorlog van eeuwen geleden een rol in, de zogenaamde Slag om het Merelveld?
Detrez: ‘Jawel, maar die slag speelt toch vooral een mythologische rol. Het was een slag die destijds niet veel heeft veranderd aan de loop van de geschiedenis. Er was sprake van opstandige legers, waaronder troepen van de Servische koning, die ten strijde trokken tegen de Osmaanse overheersers. Overigens streden aan Servische zijde ook Albanezen, Hongaren en Kroaten mee, zoals er aan de andere kant ook Serviërs meestreden. Maar goed, op het Merelveld werden de opstandelingen verpletterend verslagen, waarbij de Servische koning om het leven kwam. En omdat het Servische koningshuis, zoals alle Europese koningshuizen, nauwe banden onderhield met de kerk, is die koning vervolgens heilig verklaard, waardoor er een zekere cultus rondom hem is ontstaan. Maar in de eeuwen die volgen op die slag is het daarbij gebleven. Pas veel later krijgt die slag echt een mythische betekenis’.

Wanneer en waarom gebeurde dat?
Detrez: ‘Dat was in 1878, na het congres van Berlijn. Toen werd Bosnië-Herzegovina onder Oostenrijks-Hongaars protectoraat gesteld en werd de Servische weg naar de Dalmatische kust, en daarmee naar de Adriatische Zee afgesneden. Op dat moment in de geschiedenis is Kosovo een belangrijk gebied, terwijl Servië niet meer is dan een onbeduidend staatje ten zuiden van Belgrado. Voor de Servische machthebbers wordt het dan belangrijk om een zuidelijke route naar de zee te zoeken, en om aanspraak te maken op Kosovo. Met dat politieke doel voor ogen haalt men die slag om het Merelveld van stal: om een historische rechtvaardiging te geven voor nieuwe territoriale aanspraken. En in 1989 wordt de mythe door Milosevic nieuw leven ingeblazen om de onvrede van de Serviërs te mobiliseren om zo zijn eigen machtspositie te versterken.’

Dat brengt ons bij een andere mythe die u noemde: namelijk dat de Serviërs in Joegoslavië de bovenliggende partij waren.
Detrez: ‘Ja. Dat is ook weer zo’n slordige voorstelling van zaken. Joegoslavië was een communistisch land, met daarin de Serviërs als talrijkste volk, dus dan denken mensen: dat moet dan wel zoiets geweest zijn als de Sovjet-Unie, waarbinnen ook allerlei andere volkeren door de Russen werden overheerst. Alsof overal waar volkeren samenleven er altijd één volk dominant zou moeten zijn. Maar vaak is dat niet zo. In Joegoslavië had iedereen voor- en nadelen van het federatieve systeem. De Serviërs vormden ook geen meerderheid. Joegoslavië was een multinationale staat waarbinnen de Serviërs ongeveer 40 procent van de bevolking uitmaakten. Je kon er ook niet spreken van echte minderheden. De situatie van de Kroaten binnen Joegoslavië, bijvoorbeeld, was psychologisch maar ook constitutioneel en politiek veel beter dan de situatie van de Serviërs in het nieuwe Kroatië. De Kroaten leefden destijds in een multinationale staat, als een van de velen, terwijl die Serviërs nu leven in een Kroatisch mononationale staat als minderheid. Dat is trouwens een slecht voorbeeld, want er zijn nu nauwelijks nog Serviërs over in Kroatië. Dat is dus ook weer zoiets: in de beeldvorming zijn de Serviërs de daders en de Bosniakken, de Kroaten en vervolgens de Kosovaarse Albanezen steeds de slachtoffers. Maar volgens cijfers van een Bosnische demograaf heeft de oorlog in Bosnië 355 duizend levens gekost. Dat is een cijfer dat wat hoger ligt dan wat je doorgaans hoort, maar dat komt doordat hij ook het aantal baby’s heeft meegerekend dat als gevolg van de oorlog niet is geboren, plus het aantal mensen dat is gestorven door ontbering en gebrek aan medische zorg. Maar goed, wat zijn nu de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen? Het gaat om 180 duizend Bosniakken, of Moslims zo u wilt, 120 duizend Serviërs en 35 duizend Kroaten. De Bosniakken telden dus de meeste slachtoffers, dat is duidelijk, maar het aantal Servische slachtoffers is niet zo laag dat je hen als de beulen kunt bestempelen en de anderen als slachtoffers. De cijfers laten dat niet toe. Die Serviërs zijn toch door iemand vermoord. Volgens de statistieken van de Verenigde Naties leven er op dit moment ongeveer een half miljoen vluchtelingen in Servië. Dat zijn dus Serviërs die verdreven zijn, slachtoffers van etnische zuiveringen. Een half miljoen! Dat betekent niet dat zich onder de Serviërs geen misdadigers bevinden, maar het betekent wel dat ze ook slachtoffer zijn. En dat we ons beeld toch echt zullen moeten bijstellen.’

Wat ons brengt bij mythe nummer drie: Milosevic is de bron van alle kwaad op de Balkan.
Detrez: ‘Ja, zelfs in serieuze Nederlandse kranten lees je verhalen van serieuze analisten die beweren dat Milosevic de oorzaak is van alle ellende op de Balkan van de afgelopen tien jaar. Dat zonder hem al die oorlogen er niet zouden zijn geweest. Dat is klinkklare onzin. In de geschiedenis gebeuren dergelijke dingen nooit doordat één man ze uitlokt. Er zijn altijd economische en sociale omstandigheden, politieke verhoudingen, een verstoord machtsevenwicht, die leiden tot situaties waarin vervolgens iemand als Milosovic komt boven drijven. Als Milosevic er niet was geweest, dan was het wel Iwanovic of Petrovic geworden. De oorzaak van conflicten ligt namelijk altijd in de algehele situatie en de algehele toestand en niet bij personen. Dus je moet iets aan die economische en sociale factoren doen om het conflict op te lossen. En niet die ene man eruit halen en denken dat je het dan hebt opgelost. Maar goed, Milosovic was een communist en dat was eind jaren ’80 begin jaren ’90 natuurlijk ook niet zo goed. Een communist was slecht, daar was iedereen het wel over eens. Je moet Milosovic denk ik vergelijken met iemand als Iliescu, in Roemenië. Dat is ook zo’n voor ons weinig aantrekkelijk type leider. Die lui hebben geprobeerd om dat hele veranderingsproces waarin alle Oosteuropese staten door de val van het communisme verwikkeld raakten naar hun hand te zetten, zodat de oude nomenklatura de economische en politieke sleutelposities behield.’

En als u Milosevic nu eens vergelijkt met de inmiddels overleden Kroatische leider, Franjo Tudjman?
Detrez: ‘Ook Tudjman is erin geslaagd de overgang zo te laten verlopen dat zijn hele familie en zijn hele kliek er goed uit te voorschijn kwamen. Maar hij heeft zich natuurlijk heel expliciet gedistantieerd van het communisme en het socialisme, en dat heeft Milosovic niet gedaan. Wat daarin ook een rol speelt, is het feit dat je in Zuid-Oost Europa te maken hebt met een aantal heel zwakke economieën. Economieën waarbinnen dat overgangsproces heel kwalijke sociale gevolgen kan hebben. In zulke staten zie je dat de leiders zich conservatiever opstellen, al was het maar omdat dat bij de kiezer beter overkomt. Je kunt dan niet aankomen met radicale hervormingen en alles meteen maar privatiseren. In die hele economische context is dat tamelijk begrijpelijk. Je ziet hetzelfde bijvoorbeeld in Slowakije. Wij zijn natuurlijk veel meer gecharmeerd van iemand als Havel dan van een man als Meciar, Havel is veel fatsoenlijker, heeft ook meer op met democratie. Maar ook dat heeft veel te maken met de verschillen in de economische en sociale situatie: de Slowaakse economie is net als die van Servië heel zwak – veel zwakker dan de economieën van Tsjechië en bijvoorbeeld Slowakije. Daardoor kunnen in die landen ex-communisten die met democratie weinig ervaring hebben toch aan de macht blijven. De mensen weten wel dat die oude garde niet deugt, maar ze bewaren liever de zekerheden die ze kennen, dan dat ze zich wagen aan een radicale omwenteling waarvan de gevolgen ongewis zijn. Men wil het weinige dat men heeft niet ook nog kwijtraken. En daar valt veel voor te zeggen.’

Nu heeft u een aantal redenen genoemd waarom wij anders over de Serviërs zouden moeten gaan denken, maar hoe zit het met streven naar een Groot-Servië? Is dat niet een reëel gevaar?
Detrez: ‘Op de Balkan is “Groot-Servië” een heel gebruikelijke term die niet op dezelfde manier emotioneel beladen is als hier. Er bestaat ook een Groot-Bulgarije met alle gebieden die daar bij zouden moeten horen, een Groot-Albanië met Kosovo, een stukje van Macedonië en een stukje van Oost-Griekenland. Er is een Groot-Kroatië waar heel Bosnië toe behoort, en een Groot-Roemenië en een Groot-Griekenland. Dat heeft allemaal te maken met het negentiende-eeuwse idee van hoe de ideale staat er uit zou moeten zien. De meest serieuze invulling van het begrip Groot-Servië is een Servische staat die bestaat uit die gebieden waar vooral Serviërs wonen. Maar dat wijkt niet af van wat de Kroaten wilden, of de Slovenen. Dat streefde iedereen na in Joegoslavië. Nou was dat wat Slovenië betreft niet zo’n probleem, want dat was van oudsher etnisch al heel zuiver. Maar in Kroatië bijvoorbeeld had je gebieden waar een grote meerderheid van de bevolking Servisch was. Dus daar zei men: als Kroatië zich afscheidt dan scheiden wij ons op onze beurt af van Kroatië. En constitutioneel was dat perfect in orde. De Joegoslavische constitutie gaf afscheidingsrecht aan volken, maar niet aan republieken. De Kroaten konden dus wel opstappen, maar dat betekende niet dat heel Kroatië kon opstappen. Toen Joegoslavië uit elkaar viel, hadden er nieuwe grenzen moeten worden bepaald. Want als je de oude grenzen van de deelstaten als uitgangspunt nam voor de nieuwe staten, dan was dat voor sommigen heel gunstig maar voor anderen weer ongunstig. Dan zou bijvoorbeeld eenderde van de Serviërs binnen Joegoslavië buiten Servië blijven. En dat vonden de Serviërs dus onaanvaardbaar.’

Maar is het idee van een mono-etnische staat nu wenselijk of niet?
Detrez: ‘Ik vind zelf dat het hele idee van nationale staten zou moeten verdwijnen. Maar dat mensen die tot één volk behoren in principe in één staat zouden moeten wonen, is ook nog steeds een populair idee in ons deel van de wereld. Het is niet toevallig dat in dezelfde periode dat het nationalisme in Joegoslavië de kop op stak de Duitse eenwording tot stand kwam, en dat je nationalistische opstoten had in heel Europa. In Schotland, bijvoorbeeld, en in Spanje, waar dat ook altijd speelt.’

Maar die Duitse eenwording wordt natuurlijk heel anders beoordeeld dan het streven naar nationale staten op de Balkan.
Detrez: ‘Ja, als de Duitsers dat willen, vinden wij dat heel normaal, en als de Balkan dat wil vinden wij dat nationalistisch. Zoals we ook de genocide die de Duitsers hebben gepleegd beschouwen als een incident in de Duitse geschiedenis, terwijl we bij de Serviërs denken dat het in hun genen zit.’

In het Joegoslavië-conflict zijn er twee begrippen die vaker zijn gevallen dan in de hele eraan voorafgaande bloedige eeuw: het zijn de begrippen ‘etnische zuivering’ en ‘genocide’. In hoofdstuk 1 hebben we al laten zien dat Nederlandse politici zich regelmatig van deze woorden bedienden als het om de gruwelen in Kosovo ging. De voormalig Defenisie-minister Joris Voorhoeve ging kort na het uitbreken van de oorlog voor de televisie zelfs nog een stapje verder, door het lot van de Kosovaren te vergelijken met dat van de joden in de Tweede Wereldoorlog: ‘Dit is een Endlösung,’ sprak de oud-bewindsman. ‘Er is een holocaust aan de gang in het hart van Europa. Over tien dagen is Kosovo leeg. Vele tienduizenden mensen zijn al omgekomen. Er vinden massa-executies plaats.’ (Joris Voorhoeve, voormalig minister van Defensie, Netwerk, 5 april 1999) Maar ook in andere landen schuwde men de retoriek niet. Op 22 maart 1999, twee dagen voor de eerste NAVO-bommen neerregenden op Joegoslavië, zei de Britse premier Tony Blair in het Lagerhuis: ‘We moeten ingrijpen om duizenden onschuldige mannen, vrouwen en kinderen te redden van een humanitaire catastrofe, van de dood, van barbarij en van etnische zuivering door een wrede dictatuur.’ Precies een maand later voegde hij daar aan toe: ‘Ik heb er geen enkele moeite mee om te zeggen dat het soms nodig is om geweld te gebruiken tegen een bloody dictator die zich schuldig maakt aan een politiek van raciale genocide. We staan of aan de kant en laten die man zijn politiek van raciale genocide volbrengen, of we zeggen dat we dat niet zullen toestaan.’ En nog eens drie weken later verklaarde de Amerikaanse president Bill Clinton voor de televisie: ‘Hoewel de etnische zuiveringen van Milosevic niet hetzelfde zijn als de Holocaust zijn die twee zaken wel verwant: beide zijn gruwelijke, weloverwogen, systematische gevallen van onderdrukking, gevoed door religieuze en etnische haat.’ Uiteraard hoorden bij deze krachtige beschuldigingen ook de nodige cijfers. De Amerikaanse minister van Defensie Cohen beweerde op zeker moment dat er in Kosovo waarschijnlijk 100 duizend doden waren gevallen. Toen de regering in Belgrado besloot om drie Amerikaanse krijgsgevangen vrij te laten, zei hij dan ook: ‘Dit gebaar van goede wil kan de verschrikkelijke stank van dood en verderf niet wegnemen die opstijgt uit de killing fields in Kosovo.’ Die laatste woordspeling, een verwijzing naar de dodenakkers in Cambodja waar honderdduizenden slachtoffers van Pol Pot een ondiepe laatste rustplaats vonden, had hij trouwens niet zelf bedacht. Al op 1 april, toen de oorlog precies een week oud was, had zijn Britse collega Robin Cook verkondigd: ‘Wij zullen onze aanvallen verhevigen op de Serviërs in de killing fields van Kosovo.’ Het Britse ministerie van Defensie hield het aantal doden anderhalve maand later overigens op ‘ongeveer 10 duizend, omgekomen in meer dan honderd massamoorden.’ (voetnoot: Goeff Hoon, woordvoerder Brits ministerie van Defensie, 17 juni 1999)

Wanneer wij voor het eerst contact zoeken met Noam Chomsky, via het Internet, laat hij ons onmiddellijk weten dat hij zowel met het begrip ‘etnische zuivering’ als met het woord ‘genocide’ grote moeite heeft. ‘Ze zijn,’ zo schrijft hij ons, ‘het afgelopen decennium zo misbruikt dat ze in feite betekenisloos zijn geworden.’ Als wij uiteindelijk overeenkomen dat we hem per e-mail kunnen interviewen, is de eerste vraag die we aan Chomsky stellen daarom de volgende:

Waar en wanneer hebben deze twee begrippen volgens u hun betekenis verloren, en met welk doel zijn ze misbruikt?
Noam Chomsky: ‘De term etnische zuivering is voor zover ik weet voor het eerst geïntroduceerd in de eerste jaren van de Balkan-oorlogen, dus in het begin van de jaren negentig. De term werd selectief gebruikt om die gevallen van etnische zuivering (in de letterlijke betekenis) aan te duiden die dienden als rechtvaardiging voor Westers ingrijpen. Zodoende sprak men niet van “etnische zuivering” toen de Kroaten, gesteund door de Verenigde Staten, honderdduizenden Serven verdreven uit de Krajina. Of toen in dezelfde periode de Turken, opnieuw met steun van de Verenigde Staten, duizenden Koerdische dorpen vernietigden, waarbij tienduizenden mensen het leven verloren, en miljoenen anderen van huis en haard werden verdreven. Evenmin is de term “etnische zuivering”, in zijn propagandistische betekenis, van toepassing verklaard op de vele acties van de Verenigde Staten ten tijde van de terroristische oorlogen in Midden-Amerika, die in de jaren tachtig enorme vluchtelingenstromen op gang brachten. Of nog eerder, ten tijde van de Amerikaanse oorlog in Viëtnam, die zich later uitbreidde naar grote delen van Indochina. Ook de verdrijving en vlucht van 85 procent van de bevolking van Palestina in 1948 en van nog eens honderdduizenden Palestijnen in 1967 (die volgens de regering van de Verenigde Staten geen recht hebben op terugkeer of op enige vorm van compensatie) is geen vorm van ‘etnische zuivering’ in de propagandistische zin. Als politiek middel is etnische zuivering helaas al heel erg oud; het op dit moment machtigste land van de wereld is bijvoorbeeld via etnische zuivering tot stand gekomen, om maar een voor de hand liggend voorbeeld te noemen. Maar als propaganda-instrument is de term tamelijk recent, en het selectieve gebruik ervan verdient geen navolging.

Wat de term “genocide” betreft: die is de afgelopen decennia zo misbruikt dat hij bijna betekenisloos is geworden. Er zijn gevallen waarop het woord van toepassing is: Nazi-Duitsland, bijvoorbeeld, Rwanda, en misschien enkele anderen. Maar men is het woord gaan gebruiken voor die gruwelijkheden waar men om wat voor reden dan ook tegen is. In 1999 heeft het propagandistisch gebruik van dit woord welhaast pathologische vormen aangenomen. De NAVO-bombardementen op Servië werden algemeen gerechtvaardigd met een verwijzing naar de genocide die zich in Kosovo had voltrokken – althans volgens de NAVO. Daarbij doelde men op tweeduizend doden aan beide zijden als gevolg van de gewelddadige Servische reactie op wat in Washington nog niet zo lang daarvoor was omschreven als “terreur” van het UCK. Om in zo’n geval te spreken van “genocide” is in feite een vorm van holocaust-revisionisme. Maar al ruim voor 1999 is de term “genocide” welhaast betekenisloos geworden doordat hij zo onzorgvuldig en selectief is gebruikt, dat het een belediging is voor de slachtoffers van werkelijke genocide.’

Heeft het u verbaasd dat juist twee regeringsleiders die beschouwd kunnen worden als representanten van de generatie van de jaren zestig, de anti-Vietnam-generatie zo gegezegd, het voortouw hebben genomen in een harde aanpak van Joegoslavië? Chomsky: ‘Ik weet niet veel van de achtergrond van Blair, maar ik zie niet in hoe Clinton serieus beschouwd zou kunnen worden als een lid van de “anti-Vietnamgeneratie”. Hij is niet betrokken geweest bij acties tegen de oorlog, en heeft zich er alleen tegen uitgesproken op grond van het feit dat de oorlog mislukte en te kostbaar was – niet uit principe. Daarin onderscheidde hij zich niet van de zakenwereld of van de overweldigende meerderheid van de Amerikaanse politieke elite. Daar staat tegenover dat zo’n 70 procent van de gewone bevolking de oorlog uiteindelijk beschouwde als “fundamenteel verkeerd en immoreel” en niet als “een vergissing” – een feit dat in al die jaren niet is veranderd, hoewel het weinig wordt gemeld in de media en ook weinig wordt aangehaald in discussies binnen de elite in het algemeen.

Het feit dat mensen die in de jaren zestig studeerden in grote lijnen dezelfde politiek voeren als hun voorgangers (door bijvoorbeeld Servië te bombarderen en tegelijkertijd vergelijkbare misdaden in Turkije en Indonesië onbestraft te laten en zelfs te steunen) hoeft geen verbazing te wekken. De bewegingen uit de jaren zestig hebben ondermeer geleid tot de mensenrechtenbeweging (die vaak op cynische wijze wordt misbruikt door de machtigen), tot de feministische en de milieubeweging, tot grote weerstand tegen staatsgeweld (in de propaganda vaak misleidend aangeduid met de term “Vietnam-syndroom”) en tot een groot aantal andere ontwikkelingen die over het algemeen een civiliserend effect hebben gehad op het Westen. Maar we kunnen die positieve ontwikkelingen niet toeschrijven aan iedereen die toevallig behoort tot die generatie. Niet voor niets worden ze door dat deel van de politieke elite dat zich erdoor bedreigd voelt nog steeds geridiculiseerd en gemarginaliseerd.’

Op de vraag of de cijfers van aantallen slachtoffers die de Serven in Kosovo zouden hebben gemaakt zijn gebruikt als propagandamiddel, reageert Chomsky afwijzend. Hij schrijft ons: ‘Ik heb geen zin om me te mengen in de discussie of de tweeduizend doden, of hoeveel het er ook zijn die inmiddels in Kosovo zijn gevonden, nu wel of niet het NAVO-optreden rechtvaardigen. Te gemakkelijk wordt in die discussie de schijn gewekt dat het met de wandaden van de Serviërs wel meevalt – wat natuurlijk geenszins het geval is. De gruwelijkheden op de Balkan, door wie ook begaan, verdienen geen enkele vergoeilijking. De hierboven genoemde argumenten omtrent de selectiviteit van de verontwaardiging lijken mij een zinvoller bijdrage aan de discussie.’

Maar Raymond Detrez is minder terughoudend. Hij zegt: ‘We kunnen er zonder meer van uitgaan dat de NAVO verschrikkelijk hard heeft gezocht naar slachtoffers, en het UCK evenzeer. Maar na zes maanden zoeken heeft men in Kosovo 2108 lijken gevonden, van wie de identiteit en de manier waarop de betrokkenen om het leven zijn gekomen ook nog niet eens zijn vastgesteld. Maar goed, laten we er gemakshalve even vanuit gaan dat het hier in alle gevallen gaat om vermoorde Albanezen, en laten we dan ook nog eens een ruime marge in acht nemen en schatten dat men pas eenderde van het werkelijke aantal massagraven heeft ontdekt – waarbij de definitie van een massagraf volgens de NAVO luidt: een graf waarin meer dan één persoon begraven ligt. Dan komen we dus op zesduizend doden. Natuurlijk is dat verschrikkelijk, maar is dat genocide? De associatie met de holocaust lijkt me zwaar overdreven. Het lijkt mij dat het aantal doden niet erg afwijkt van wat je kunt verwachten in een oorlog tegen een guerillabeweging. Daarbij gebeuren altijd het soort dingen dat we nu in Kosovo hebben gezien. De verdachtmaking van geplande genocide vervalt daarmee. En daarmee staat of valt toch een beetje de geloofwaardigheid van de NAVO.’

Je kunt ook zeggen dat het bewijst dat de NAVO-actie een succes is geweest. Volgens de NAVO hadden de Serviërs een plan, het plan-Hoefijzer, dat erin voorzag om alle Albanezen uit Kosovo te verjagen of te vermoorden. Wellicht dat men de uitvoering van dat plan heeft weten te voorkomen.
Detrez: ‘Het punt is dat een historisch analytisch kader ontbreekt bij de mensen die dit soort dingen beweren. Als men niet goed geïnformeerd is, gaat men er maar op los concluderen. Bij gebrek aan bewijzen voor het plan-Hoefijzer moet je zoeken naar het belang. Wat kunnen de Serviërs voor belang hebben zo’n operatie? Ze kunnen toch nooit werkelijk gedacht hebben dat ze alle Kosovoaren definitief uit Kosovo hadden kunnen jagen? Als zij daar praktisch al toe in staat zouden zijn geweest, dan zouden ze toch zeker ook hebben stilgestaan bij de internationale reactie die daarop gevolgd zou zijn? Ze werden al bedreigd met bombardementen en dan zouden ze iets gaan doen waarvan ze met zekerheid konden voorspellen dat de hele wereld er tegen te hoop zou lopen – dat ljkt me erg onwaarschijnlijk.’

Er is gesuggereerd dat ze in de vrijgekomen huizen en dorpen de honderdduizenden vluchtelingen die nu in Servie verblijven hadden willen onderbrengen.
‘Tsja, maar het feit dat er dorpen werden platgebrand spreekt dat weer tegen, lijkt mij. En bovendien: het waren niet alleen de Albanese Kosovaren die op de vlucht sloegen voor het geweld, maar ook de Servische. Nogmaals: ik zie niet in welk belang de Serviërs gehad zouden kunnen hebben bij een etnische zuivering van Kosovo. En de NAVO zegt wel dat men bewijzen heeft voor die operatie-Hoefijzer, maar ik heb ze nooit gezien.’

Alle gruwelijkheden bij elkaar, die in Bosnië en die in Kosovo, zowel voor, als tijdens, als na de oorlog, lijken wel het beeld te bevestigen dat we hier te maken hebben met barbaren, die er geen been in zien om oude mensen, vrouwen en kinderen in koelen bloede te vermoorden. Maakt dat de mensen in de Balkan toch niet anders dan wij?
Detrez: ‘Nee. De holocaust is wat gruwelijkheid betreft nog altijd onovertroffen. De manier waarop in oorlogen mensen om het leven worden gebracht is uiteindelijk maar een detail. Wat in Joegoslavië is gebeurd had overal elders kunnen gebeuren. Wij hebben hier in België die affaire gehad met een paar van onze VN-soldaten in Somalië. Die waren daar slechts enkele weken of maanden, en toen kreeg je ook verhalen over kinderen die boven een vuurtje werden gehangen. Dus er is niet zo veel voor nodig om tot dergelijke zaken te komen. Het is geen verontschuldiging natuurlijk, maar het is ook niet zo buitengewoon.’

Maar wat maakt zulk gedrag dan los? Wat zijn de voorwaarden die maken dat mensen tot zulke gruwelijkheden overgaan?
Detrez: ‘Om te beginnen worden natuurlijk niet alle mensen in een oorlog op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Er vallen ook veel slachtoffers door wat ik maar even “gewoon” oorlogsgeweld zal noemen. Vuurgevechten. Inslaande granaten. De werkelijke gruweldaden, mensen martelen, de keel doorsnijden, dat soort dingen wordt maar door een beperkt aantal personen gedaan. Dat zijn ziekelijke geesten die je ook in een vreedzame samenleving tegenkomt, maar die in een situatie van oorlog ongehinderd hun gang kunnen gaan. Het meeste geweld komt echter voort uit angst. Uit het feit dat mensen zich in hun voortbestaan bedreigd voelen door anderen. In Bosnië voelde iedereen zich bedreigd door de anderen. En in Kosovo voelden de Albanese Kosovaren zich bedreigd door de Serviërs, omdat die de machthebbers waren, terwijl de Serviërs zich bedreigd voelden door de Kosovaren omdat die in aantal veel sneller toenamen dan zijzelf, en omdat bovendien de positie van de Serviërs in het algemeen in wat voorheen Joegoslavië was, steeds beroerder werd. En wat je vervolgens ziet, en wat in de Balkan ook diverse malen goed is gedocumenteerd, is dat bepaalde lieden in zo’n gespannen situatie een conflict uitlokken door middel van provocaties. Dat gebeurt echt heel doelbewust. Het is ook niet zo moeilijk voor te stellen wat er gebeurt als hier in Antwerpen een paar Vlamingen worden vermoord door Marokkanen, enkel en alleen omdat zij Vlamingen zijn. Ik denk dat we dan vlug een vergelijkbare situatie hebben. Mensen voelen zich geroepen tot wraak, waardoor de boel escaleert. Het enige waarin de situatie op de Balkan wellicht verschilt van die hier, is de vaste overtuiging bij veel Serviërs en Kroaten dat zij vijf eeuwen lang door de moslims zijn onderdrukt, ten tijde van het Ottomaanse rijk, en dat de rollen nu zijn omgekeerd. Die overtuiging maakt dat men geen morele barrières ervaart als het gaat om moslims. Dat speelt wel een rol denk ik. Maar verder zie ik geen verschil.’

Als de bemoeienis van het Westen met het conflict in Joegoslavië inderdaad gebaseerd is op een aantal mythes en valse voorstellingen van zaken, zoals u beweert, moeten we dan vaststellen dat we helemaal niet in staat zijn om in dit soort kwesties te interveniëren? Dat daarvoor het antalytisch vermogen, het inzicht en de kennis eenvoudigweg ontbreken?
Detrez: ‘Dat weet ik nu eigenlijk niet. Heeft de internationale gemeenschap, dat wil zeggen: de NAVO, de Verenigde Staten, nu opgetreden zoals men heeft opgetreden omdat men werkelijk tot de conclusie was gekomen dat dit de beste handelswijze was? Is de analyse dus fout geweest? Of zijn er doelstellingen in het geding die niet zoveel met Kosovo of met Bosnië te maken hebben, maar die nu wel zijn gerealiseerd? En heeft men dus eigenlijk heel goed gehandeld? We kunnen vaststellen dat het akkoord van Dayton voor Bosnië een totale mislukking is. Er is daar niks wat goed functioneert. De situatie voor de vluchtelingen is er nog steeds uitzichtloos. Dat alles maakt dat militaire aanwezigheid voor heel lange tijd absoluut noodzakelijk zal zijn. Heeft men dus slecht opgetreden, door zich zo vast te pinnen op militaire aanwezigheid, of wilde men dat juist graag? Dat is de vraag die ik mijzelf stel.’

Maar waarom zou men dat willen?
Detrez: ‘Omdat het een interessant gebied is. Laten we er even van uitgaan dat het in Bosnië toch per ongeluk zo is gelopen. Dan zien we wel dat het in Kosovo vervolgens precies zo verloopt. Weer een oplossing die in feite geen oplossing is. Een grote autonomie voor Kosovo, waar de Serven niet blij mee zijn, maar geen onafhankelijkheid, wat de Albanezen willen. Dus ook hier is die militaire aanwezigheid noodzakelijk. Bovendien heeft men aan de rand van het conflictgebied militaire aanwezigheid in Albanië en Macedonië, en is er een corridor afgedwongen in Bulgarije en Roemenië, enzovoort. Is dat allemaal per ongeluk gebeurd, uit dommigheid? Of is dat strategie? Er zitten daar bij de NAVO toch heel wat brains bij elkaar over dit soort dingen na te denken. Het is mijn vakgebied niet, het is meer iets van de internationale politiek, maar ik heb de indruk dat de NAVO op twee manieren uitbreidt: op min of meer legale manier, met Polen, Hongarije, Tsjechië, en daarnaast op een beetje achterbakse manier, zoals op de Balkan, waar men zichzelf onmisbaar maakt. En misschien is dat wel wat ze willen: onmisbaar zijn.’