1.1 Onze laatste oorlog
‘Deze oorlog is niet uitgebroken, er is toe besloten, door mensen die ook hadden kunnen besluiten haar niet te voeren. De gewelddadige dood van een x aantal mensen is direct of indirect door mensvriendelijke politici veroorzaakt.’
Gyorgy Konrád
Het antwoord van de minister bereikte ons via zijn voorlichter en was precies één regel lang: ‘De minister ziet af van medewerking aan uw boek.’ Een toelichting ontbrak. Dit hoofdstuk bevat dus geen interview met minister Jozias van Aartsen van Buitenlandse Zaken, waarin hij zijn visie had kunnen geven op de laatste oorlog waaraan Nederland actief deelnam. Van Aartsen was de man die op 24 maart 1999 als eerste het nieuws wereldkundig maakte dat de NAVO-luchtaanvallen op Joegoslavië waren begonnen. Dat gebeurde in de vergaderzaal van de Tweede Kamer, waar een debat werd gevoerd dat een dag eerder, toen de SP-fractie er om vroeg, nog was geweigerd. Die weigering, door alle andere fracties in het parlement, had zo veel afkeuring en verbijstering opgeroepen bij ondermeer de parlementaire pers, dat men de volgende dag alsnog besloot de acute situatie in Joegoslavië op de agenda te plaatsen. Naar toen bleek was het bevel tot oorlogvoering al gegeven. En zo kon het gebeuren dat Nederland voor het eerst in de na-oorlogse geschiedenis in NAVO-verband deelnam aan een oorlog, zonder dat de volksvertegenwoordiging zich daar vooraf expliciet over had kunnen uitspreken. Het is een begin geweest dat de toon heeft gezet voor veel van wat zou volgen. Oorlog en democratie verdragen elkaar slecht – wat natuurlijk vooral veel zegt over de ware aard van oorlog.
Om een aantal redenen lijkt het ons zinnig om, voordat wij de diverse deskundigen ten tonele voeren, eerst nog eens stil te staan bij de vraag hoe in politiek Den Haag ten tijde van de oorlog werd aangekeken tegen de crisis in Joegoslavië in het algemeen en tegen de rol van de internationale gemeenschap daarin in het bijzonder. De belangrijkste reden is, dat zal blijken dat veel van wat in latere hoofdstukken wordt gezegd in schril contrast staat met hoe er in de Nederlandse politiek wordt gedacht en gesproken. Een andere reden is, dat naarmate de tijd verstrijkt het beeld van wat men zelf ooit heeft beweerd over bijvoorbeeld motivatie en doelstellingen van de NAVO-luchtaanvallen nogal eens wil gaan afwijken van wat er werkelijk is gezegd.
In tegenstelling tot de stafvergaderingen van de NAVO zijn de debatten en de besluitvorming in de parlementaire democratie openbaar. Dat de minister van Defensie tijdens de oorlog in sommige gevallen telefonisch overleg voerde met alle fracties behalve die van de SP (De Grave tijdens een zogenaamd Algemeen Overleg: ‘De SP is toch overal tegen, daar ga ik mijn kostbare tijd niet aan verdoen!’) dat zullen we maar beschouwen als een bedrijfsongeval, een gevolg van de blikveldvernauwing die velen in tijden van oorlog parten speelt. Voor dit hoofdstuk zullen we voornamelijk putten uit de schriftelijke verslagen van de beraadslagingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, de zogenaamde Handelingen. Een aantal van de vragen die wij aan minister Van Aartsen hadden willen stellen, hebben we gelegd naast wat er in de Handelingen over de Kosovo-oorlog en over de nieuwe verhoudingen in de wereld die daarvan het gevolg zijn te vinden is. Op dezelfde wijze zullen we ook minister Frank de Grave van Defensie en diverse woordvoerders van zowel de coalitiepartijen als de oppositie aan het woord laten.
Uit de stukken spreekt, zoals zal blijken, een groot idealisme van met name de Paarse politici – een idealisme dat zich moeilijk laat rijmen met het verlies aan geloof in de maakbaarheid van de samenleving waaraan Paars nu juist zijn bestaan heeft te danken. Maar ook: een idealisme dat oprecht lijkt. Het mag toch niet zo zijn, zo lijkt men keer op keer te willen uitroepen, dat moorddadige dictators ongestraft hun gang kunnen gaan! Daar moet iets aan gebeuren! In latere hoofdstukken zullen we ondermeer ingaan op de selectiviteit van deze verontwaardiging en op de versimpelingen en mythes die eraan ten grondslag liggen. Ook zal duidelijk worden hoe in militaire kringen wordt gedacht over het feit dat juist het militaire apparaat wordt uitgekozen als instrument om die goede bedoelingen ten uitvoer te brengen. Voor dit moment volstaan we echter met het citeren van een uitspraak van Rob de Wijk, medewerker van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, en één van de deskundigen die later ook nog uitvoerig aan het woord zullen komen. Over het idealisme in de buitenlandse politiek van Paars zei hij tegen ons: ‘Wat mij blijft verbazen, is dat als je aan een Nederlandse politicus vraagt wat hij denkt te doen aan het zinloos geweld in onze samenleving, hij het antwoord schuldig moet blijven. Maar als het gaat om zinloos geweld op wereldniveau, dan denkt men opeens precies te weten wat daaraan moet gebeuren. Terwijl je ook daar naar mijn mening zou moeten erkennen dat het probleem heel ingewikkeld en moeilijk op te lossen is.’
Het is een wrange constatering, en een constatering waar niemand zich gemakkelijk bij zal voelen. Maar de consequenties van het voeren van een ‘rechtvaardige oorlog’ zoals die in Kosovo zijn niet minder wrang.
Hoe werd destijds de Nederlandse deelname aan de bombardementen op Joegoslavië gemotiveerd?
Minister van Aartsen op 24 maart in de Tweede Kamer: ‘Een besluit tot het inzetten van militaire middelen behoort tot de allermoeilijkste en de allerzwaarste waarvoor een politicus kan komen te staan. De afschuwelijke, zich almaar voortslepende menselijke tragedies in Kosovo laten naar het oordeel van de Nederlandse regering geen andere mogelijkheid meer toe. Met alle pijn die het nemen van zo’n besluit teweegbrengt, zeg ik ook dat de ontoelaatbaarheid van de humanitaire rampspoed die zich voor onze ogen voltrekt, ons sterkt in de overtuiging dat hier in bondgenootschappelijk verband het juiste besluit is genomen. Dat oordeel is niet lichtvaardig maar wel uit overtuiging tot stand gekomen. Meer dan een kwartmiljoen Kosovaren is op de vlucht voor het niets ontziende geweld van de Joegoslavische troepen. Onschuldige burgers worden het slachtoffer. Dat kan niet doorgaan. Het is met de grootst mogelijke spijt dat de Nederlandse regering moet vaststellen dat president Milosevic niet bereid is geweest de voor hem wijd open liggende weg te kiezen, namelijk de weg van vrede. Die weg blijft open.’ (noot: Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 61-3784)
Welk doel stelde men zichzelf?
Minister van Aartsen: ‘Deze militaire operatie heeft politiek tot doel de Servische agressie tot staan te brengen en de Joegoslavische regering te dwingen terug te keren naar de onderhandelingstafel.’ (noot: idem)
Hoe dachten de woordvoerders van de Paarse fractie over de kwestie?
Jan-Dirk Blaauw van de VVD: ‘Wij zijn gedwongen om militaire middelen in te zetten om Belgrado alsnog tot zinnen te brengen, om een verder op de vlucht jagen van Kosovoaren te voorkomen, om het vernietigen van huis en haard niet voort te laten gaan, en om de schending van de mensenrechten en humanitaire waarden in Kosovo een halt toe te roepen.’ (noot, idem 61-3788)’
Gerrit Valk van de PvdA: ‘Vastgesteld moet worden dat de internationale gemeenschap werkelijk tot het uiterste is gegaan in zijn pogingen tot het oplossen van het conflict met vreedzame diplomatieke middelen. Zeer tot onze spijt moet worden vastgesteld dat de diplomatieke weg is doodgelopen. Nogmaals, dat is de schuld van de conflictondernemer Milosevic.’ (noot, idem 61-3789)
Jan Hoekema van D66: ‘Milosevic moet onder druk van geweld inbinden, zoals hij dat drie jaar geleden ook heeft gedaan in de Bosniëoorlog. Zo niet, dan rijzen indringende vragen over hoever de Westerse interventiepolitiek kan en wil gaan. Maar speculaties daarover, ja zelfs vragen aan het kabinet, zijn in dit stadium betrekkelijk vruchteloos en zelfs strijdig met het adagium dat de tegenstander in het onzekere moet worden gelaten over de volgende stap.’ (noot, idem 61-3787)
Zoals bekend zette de GroenLinks-fractie bij de aanvang van het conflict een even historische als omstreden stap. Marijke Vos, woordvoerdster namens die partij, zei het destijds zo: ‘Wij steunen de militaire interventie middels luchtaanvallen, gericht op allereerst de bescherming van de Kosovaarse bevolking, gericht op het uitschakelen van de Servische agressie, en gericht op het hervatten van de onderhandelingen die moeten leiden tot uiteindelijk een vreedzame oplossing in het conflict van Kosovo. Er bestaat een risico dat de luchtacties niet leiden tot dit gewenste resultaat, tot het stopzetten van de agressie. Er bestaat een risico dat het leidt tot verdergaande wraakacties. In dat geval zal de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid moeten nemen en ook in die situatie alles moeten doen om stopzetting van het geweld af te dwingen. In die situatie zal de NAVO bereid moeten zijn tot vervolgstappen, waarbij niets mag worden uitgesloten.’(noot, idem 61-3790)
De enige fractie die de luchtaanvallen niet steunde, ook dat is bekend, was die van de SP. Woordvoerder Harry van Bommel: ‘Naar onze stellige overtuiging zijn die aanvallen onrechtmatig en onverantwoord. Om te beginnen is er geen VN-resolutie die het gebruik van geweld tegen Servië toestaat en wordt daarmee de Veiligheidsraad buitenspel gezet. Door de luchtaanvallen zal de situatie voor de vluchtelingen op korte termijn verslechteren. Het vertrek van de OVSE-waarnemers in verband met de aanval heeft het offensief van de Serviërs versneld en vergemakkelijkt, zo lijkt het. Als de luchtaanvallen niet op korte termijn tot ondertekening van een akkoord leiden – en dat is zeer onzeker – dreigt een humanitaire ramp van ongekende omvang. Waarop baseert de regering het vertrouwen dat luchtaanvallen tot ondertekening zullen leiden? Als die ondertekening niet volgt, wat dan?’ (noot, idem 61-3784)
Wat had er volgens de SP dan wel moeten gebeuren?
Van Bommel in hetzelfde Kamerdebat: ‘De vrede in Kosovo kan alleen via een politiek akkoord tot stand komen. De partijen moeten daarvoor terug naar de onderhandelingstafel van Rambouillet, niet om een akkord met de NAVO te sluiten, maar om een akkoord tussen de etnische Albanezen en de Serviërs te bereiken. Anders dan tot nu toe, moeten die partijen daarvoor direct met elkaar onderhandelen. Alleen zo kan naar onze mening een oplossing tot stand komen die ook op termijn stand zal houden.’
Zo lagen dus aan het begin van de oorlog de kaarten, en daarin zou, ondanks het feit dat de oorlog veel langer zou duren dan men had verwacht, weinig verandering komen. Een paar Kamerleden van GroenLinks en één enkele PvdA-er, Thanasis Apostolou – niet toevallig iemand die door zijn Griekse afkomst nogal eens blijk heeft gegeven van een afwijkende kijk op de ware aard van het conflict in Joegoslavië) zouden zich gaandeweg ook openlijk tegen de NAVO-acties uitspreken, maar van veel belang voor de parlementaire geschiedenis, laat staan voor het verloop van de oorlog, zou dat niet blijken te zijn.
Welke strategie had de NAVO nu, volgens de verantwoordelijke ministers, voor ogen om de gewenste doelen te bereiken?
Minister van Aartsen: ‘Het is het oogmerk van de NAVO om Joegoslavië militair zodanig te raken, dat het vermogen om het huidig offensief voort te zetten in hoge mate wordt verkleind en daarmee verdere humanitaire ellende wordt voorkomen.’ (noot, idem 61-3792)
Defensie-minister De Grave: ‘De doelen van de luchtaanvallen zijn militaire doelen, luchtafweer, commandocentrales, communicatiemiddelen en militaire stellingen. Dat moet onderstrepen dat de NAVO geen actie voert richting de burgerbevolking van de Federale Republiek Joegoslavië, maar dat de acties zijn gericht op de politieke doelstellingen van de internationale gemeenschap. Wij, de internationale gemeenschap, gaan ervan uit dat deze activiteiten van de NAVO ertoe zullen leiden dat president Milosevic bereid zal zijn om de diplomatieke onderhandelingen te hervatten.’ (noot, idem 61-3794 en 3797)
Was er dan bij de Paarse partijen geen enkele twijfel over de juistheid van de genomen beslissing?
PvdA-fractievoorzitter Ad Melkert op 30 maart 1999 in de Tweede Kamer: ‘Wij ervaren bij onszelf een houding die uitermate kritisch is jegens onszelf, erop gericht om eigenlijk elke dag weer je af te vragen of het wel kan wat er gebeurt, of doel en middelen goed tot elkaar in verhouding staan en of we uiteindelijk bereiken wat we willen. Kritisch zijn we ook ten opzichte van de instrumenten die worden ingezet. Immers, het is heel verreikend wat er op dit moment ook over de bevolking van Servië zelf komt. We hechten er daarbij aan tussen de Servische bevolking en het Servische regime echt een onderscheid te maken.’ (noot, idem 63-3870)
En hoe verhield die kritische houding zich tot het triomfalisme van de NAVO-woordvoerders in de eerste week van de bombardementen?
Ad Melkert: ‘We hebben gisteren de woordvoerder van de NAVO voortdurend tevredenheid tot uitdrukking horen brengen over het halen van de militaire doelen; wat deze dan ook zijn, want het is ons niet gegeven dat allemaal in elke fase weer te kunnen volgen. Ik zou de regering willen vragen om daar wat van te zeggen, namelijk hoe die fasering (van de NAVO-aanvallen, JM/KGvL) er eigenlijk uitziet. Maar het gaat meer om het tot uitdrukking brengen van tevredenheid over het bereiken van militaire doelen en het ondertussen in feite zwijgen over de enorme schade aan mensen en omgeving, waarmee dat gepaard gaat. Het is voor het draagvlak van het grootste belang dat dit wel steeds consequent tot uitdrukking wordt gebracht.’
En twijfelde men wellicht ook aan de effectiviteit van de gekozen strategie?
Ad Melkert: ‘Kunnen we onze strategie succesvol noemen nu Rambouillet voorlopig nog niet ondertekend is en zich ondertussen wel de humanitaire ramp voltrekt, terwijl voor het vermijden daarvan deze actie juist was begonnen? Het stellen van deze vraag is natuurlijk makkelijker dan het geven van een antwoord.’
Zou het dan het overwegen waard zijn geweest om de luchtacties stop te zetten, zoals de SP bepleitte?
Eimert van Middelkoop van het GPV valt de eer toe dat hij het antwoord op deze vraag het fraaist verwoordde: ‘Wie nu het stopzetten van de NAVO-acties zou bepleiten, is onmiddellijk verantwoordelijk voor de situatie die dan ontstaat. Welnu, daar is weinig fantasie voor nodig. De programmatische genocide van Milosevic in Kosovo zal dan nog sneller worden voltrokken. Dat dient men dan te aanvaarden. Wie heeft geleerd te kijken in de spiegel van Gods wet, die kent het menselijk tekort. Echter, nauwelijks één vroom woord is toereikend nu wij het diep menselijk kwaad van de ongeremde genocide in het aangezicht zien. Soms is de mens gelijk een beest.’
Debatten in het Nederlandse parlement, zo blijkt met name uit de aangehaalde bijdrage van Ad Melkert, willen nogal eens een hoog spookgehalte hebben. Dat wil zeggen: de sprekers blijken uit te gaan van een werkelijkheid die buiten de kaasstolp van het Binnenhof helemaal niet bestaat, en waarvan je je kunt afvragen of men er zelf eigenlijk wel echt in gelooft – of dat men er voor kiest om tijdelijk in die niet-bestaande werkelijkheid te geloven omdat dat politiek gezien goed uitkomt. Zou de PvdA-fractievoorzitter werkelijk hebben verwacht dat de minister van Defensie op zijn aandringen aan de bel had gehangen bij de NAVO, om te wijzen op het belang van eerlijke berichtgeving over de schade aan Servische burgerdoelen? En dat daar vervolgens door de NAVO naar geluisterd zou zijn? Vanwege het draagvlak in de Nederlandse samenleving? Wij wagen het te betwijfelen. Zoals wij ook niet geloven dat de verschillende woordvoerders zich er persoonlijk van hadden overtuigd dat werkelijk alles was gedaan om het conflict langs politieke weg op te lossen. De stukken waarover in Rambouillet werd overhandeld, om maar eens wat te noemen, kwamen pas in de openbaarheid nadat de hierboven geciteerde debatten werden gevoerd. En hoe die onderhandelingen precies zijn verlopen is tot op de dag van vandaag nog steeds onduidelijk, en zal dat wellicht altijd blijven.
De mooie woorden over ‘de wijd open liggende weg van de vrede’ waren dan ook niet meer dan dat: mooie woorden. En aan mooie woorden zou het ook in de weken na het uitbreken van de oorlog niet blijken te ontbreken. Neem het volgende fragment uit een debat dat op 7 april werd gevoerd, kort nadat de Rambouillet-documenten via het Internet alsnog in de openbaarheid waren gekomen. Uit de documenten bleek ondermeer dat in Rambouillet afspraken waren gemaakt (althans: met de Kosvaarse Albanezen, die het document onder grote Amerikaanse druk hadden ondertekend) over de toekomstige status van Kosovo – het zou vooralsnog een autonome provincie blijven binnen de republiek Joegoslavië. Gezien het Servische geweld dat na het begin van de bombardementen in volle hevigheid was losgebarsten, leek dat echter geen erg reële optie meer voor de getroffen Albanezen. Met andere woorden: het document van Rambouillet, en zeker de handtekening van de Albanezen onder dat document, moest in feite beschouwd worden als een dode letter. Zo niet voor de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken.
Van Aartsen op 7 april in de Tweede Kamer: ‘Feitelijk is de situatie ver verwijderd van de situatie toen men in Rambouillet onderhandelde. De beginselen en uitgangspunten van Rambouillet zijn en blijven echter de leidraad voor wat hierna moet volgen. Het gaat gewoon om de democratische rechten van de Kosovaren en om het respecteren van de mensen in Kosovo. Deze elementen staan vandaag en ook morgen nog recht overeind. De onderhandelingen in Parijs zijn vastgelopen op het feit dat de onderhandelingsdelegatie van president Milosevic een internationale troepenmacht op het grondgebied van Joegoslavië niet wilde accepteren. Daarop is het uiteindelijk spaak gelopen.’ (noot: Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 66-4020 en verder)
Jan Marijnissen, fractievoorzitter van de SP, in datzelfde debat: ‘U zegt dat Kosovo onder jurisdictie van Joegoslavië moet blijven vallen. Sinds Rambouillet zijn er natuurlijk twee dingen gebeurd: het UCK is onverminderd voorstander van afscheiding, maar tegelijkertijd zijn inmiddels honderdduizenden mensen getraumatiseerd. De vraag is, in hoeverre het nog reëel is te verlangen dat die mensen daar onder autonome omstandigheden naartoe gaan. En zo u vindt dat Kosovo integraal onderdeel moet blijven uitmaken van Joegoslavië, hoe zit het dan met die andere slotbepaling van Rambouillet, waarin staat dat drie jaar na ondertekening een finale overeenkomst zal worden gesloten “on the basis of the will of the people”? Dat is met andere woorden een verkapte vorm van referendum, die automatisch het alsnog afscheiden van Joegoslavië zou inhouden.’
Van Aartsen: ‘Dit element is voor de Kosovaren, naast de internationale troepenmacht, een belangrijk element geweest om akkoord te gaan met Rambouillet. Het zou een verkeerde weg zijn om nu te kiezen voor een politieke oplossing voor Kosovo buiten de Federale Republiek Joegoslavië om. Als wij dat op dit moment zouden uitspreken zou dat effecten kunnen hebben op het totaal van de Balkan.’
Marijnissen: ‘Maar is dat dan niet strijdig met die slotbepaling, waarin staat dat de bevolking van Kosovo na drie jaar zal bepalen hoe het definitieve akkoord eruit zal zien? Of begrijp ik dat verkeerd?’
Van Aartsen: ‘Het is belangrijk om dat als een element voor de toekomst te behouden. Die mogelijkheid is geschapen. Dat is het politieke deel van het akkoord van Rambouillet, waar de onderhandelingsdelegatie van Joegoslavië op dat moment geen bezwaren tegen had. Het liep stuk op het militaire gedeelte van het akkoord. De onderhandelaars hebben altijd gezegd dat de Federale Republiek Joegoslavië zowel het ene, het politieke deel, als het andere, het militaire deel van het akkoord, zouden moeten aanvaarden. Ik kan echter niet in het brein van de onderhandelaars van de federale republiek kijken. Ik heb daar ook geen zin in, maar waarschijnlijk heeft men het toegespitst op het militaire deel, omdat het niet uitgesloten is dat men met het politieke deel ook nog problemen had. Maar men heeft gezegd het politieke deel te willen aanvaarden.’
Marijnissen: ‘Dus inclusief de bepaling dat de meerderheid van de bevolking van Kosovo over drie jaar zal uitmaken hoe een en ander definitief wordt geregeld?’
Van Aartsen: ‘Dat was het politieke deel van het akkoord van Rambouillet.’ Op de implicaties van ‘Rambouillet’ en op de vraag hoe die onderhandelingen zijn verlopen zullen we later in dit boek nog diverse malen terugkomen.
In hetzelfde debat van 7 april werd ook stilgestaan bij de voortgang van de luchtcampagne, die inmiddels was geïntensiveerd, en die steeds meer vragen opriep over de verhouding tussen het gestelde doel en de gekozen middelen.
Defensie-minister Frank de Grave: ‘Het blijft zoeken naar het juiste evenwicht tussen doel en middelen. Het doel heeft natuurlijk meer scherpte gekregen door de gedragingen van de heer Milosevic. Zoals wij vorige week hebben besproken, is er een vergroting van inzet. Die is met name erop gericht zoveel mogelijk te verhinderen dat Servië zijn vernietigingsmachine inzet. Er is nu sprake van een nadrukkelijke inzet rechtstreeks gericht op troepenconcentraties in Servië. Daarbij moet ook de inzet van Apache-helicopters betrokken worden. Dat gebeurt zeer nadrukkelijk om de mogelijkheden om militaire eenheden in Kosovo uit te schakelen, te vergroten.’
En hoe pasten de bombardementen op Joegoslavische steden als Belgrado en Novisad in de strategie?
De Grave: ‘Dat gebeurt met het politieke doel Milosevic duidelijk te maken dat de onderhandelingstafel zijn optie is. Tegelijkertijd worden meer operationele doelen gebombardeerd, die zijn vermogen om in Kosovo te functioneren belemmeren. Het gaat inderdaad om vliegvelden, spoorwegen, wegverbindingen, logistieke transport- en communicatiemiddelen. Wij zien dat ook gebeuren en vinden dat terecht en verantwoord. De elektriciteitscentrale die Belgrado van elekriciteit voorziet, is niet als militair doel neergezet. Maar elektriciteitscentrales die heel betekenisvol zijn voor het functioneren van de oorlogsmachine vormen wel militaire doelen.’
En zo drong de harde werkelijkheid van het oorlogvoeren langzaam maar zeker door tot de Tweede Kamer, en vooral ook tot de de fractieleden van GroenLinks, die al spoedig verdeeld bleken over de ingenomen standpunten. Marijke Vos in haar evaluatie van de Kosovo-crisis: ‘De fractie was het er over eens dat in maart militair ingrijpen gerechtvaardigd was om dreigende genocide te voorkomen. Daarom vonden we ook dat er na bombardementen vervolgacties zouden moeten komen, in het geval het niet mogelijk zou zijn om vanuit de lucht alleen het geweld te stoppen en de mensen te beschermen. We dachten daarbij aan gerichte acties op de grond om mensenlevens te redden. Toen bleek dat de NAVO bereid noch voorbereid was die bescherming op de grond te bieden, was dat voor Farah Karimi reden haar steun in te trekken. Voor Ineke van Gent was het feit dat de luchtacties de mensen niet beschermden en de situatie alleen maar verergerden doorslaggevend om steun in te trekken.’ (noot: Evaluatie van de Kosovo Crisis, door Marijke Vos)
Nog pijnlijker werd de situatie voor GroenLinks toen niet alleen steeds duidelijker werd dat de oorlog veel langer zou gaan duren dan aanvankelijk gedacht, maar dat de NAVO bovendien een steeds ruimere interpretatie begon te geven aan het begrip ‘militaire doelen’. Zo werd op 12 april een spoorbrug gebombardeerd, waarbij en passant een passagierstrein werd verwoest. Zeker tien inzittenden vonden daarbij de dood. En op 23 april bleek dat ook een televisiestation in Belgrado een militair doelwit kon zijn. Bij de aanval kwamen zestien burgers om het leven. Beide incidenten leidden tot groot rumoer in de media. En ook aan de leden van de Tweede Kamer ging dit alles niet ongemerkt voorbij. Op 28 april opent Gerrit Valk namens de PvdA het debat over de actuele situatie in Kosovo als volgt: ‘Voorzitter! Vandaag gaat de zesde week in van de bombardementen, een triest resultaat. Toch mag dit geen enkele aanleiding zijn om te twijfelen aan de juistheid van de missie. De NAVO is gehouden door te gaan met de acties totdat Belgrado bereid is toe te geven. Stopzetting van de acties, zonder dat de NAVO-eisen zijn ingewilligd, zou een ramp betekenen voor de regio waarvan de gevolgen niet zijn te overzien. Het zou een definitief buigen betekenen voor dictatuur en terreur. De aanvallen van de NAVO op de Servische televisie zijn fel bekritiseerd. De Servische televisie zou ook niet mijn eerste doel zijn, maar wij moeten wel constateren dat de Servische televisie niets met journalistiek te maken heeft. Het is een puur machtsinstrument en een van de pijlers waarop de huidige dictatuur berust. Bovendien heeft de Servische televisie mede het klimaat gecreëerd waarin zuiveringen konden plaatsvinden.’ (noot: Handelingen 75-4357 en 4358)
Marijke Vos stelt daar een veel kritischer bijdrage tegenover: ‘Ik stel met grote zorg vast dat er sluipenderwijs steeds vaker civiele doelen geraakt worden, onder andere een tv-station,’ aldus Vos. ‘En als ik dan president Clinton tijdens de NAVO-top hoor zeggen: “Wij zullen deze oorlog winnen,” dan vraag ik mij af of het hier om een prestigeslag van de NAVO gaat. Ik heb grote moeite met een opstelling die tot verdergaande escalatie leidt. Wij vragen ons ook af of het echt nodig is om alle bruggen in het noorden bij Novisad weg te bombarderen. Inmiddels zijn er chemische fabrieken gesneuveld. Al deze doelen horen volgens ons niet tot de militair-strategische doelen. Bij ons kan op een gegeven moment een grens worden bereikt.’ (noot: idem 75-4361 en 4362)
Maar minister van Aartsen toonde zich van de kritiek niet onder de indruk. Hij verdedigde de aanval op het tv-station als volgt: ‘In deze situatie van het conflict kan geen sprake zijn van half kiezen. We moeten op bepaalde momenten volstrekt duidelijk zijn. Duidelijk is dat deze tv-stations onderdeel uitmaken van de propaganda-machine en ook van het oorlogsapparaat van president Milosevic en ze behoren dus tot de relevante infrastructuur in de rest van Joegoslavië die uitgeschakeld moet worden. Alles wat bijdraagt tot een verwringing van de beeldvorming van de bevolking van Joegoslavië – dat is in wezen aan de orde – valt onder de infrastructuur en steunt het systeem. Daarom hebben wij deze operatie dan ook gesteund.’
Een motie van SP-Kamerlid Harry van Bommel, waarin de regering werd gevraagd zich binnen de NAVO in te zetten voor stopzetting van de bombardementen, kreeg slechts steun van de SP-fractie, de GroenLinksers Van Gent en Karimi, en van PvdA-er Apostolou. Een motie van Marijke Vos, waarin de regering werd verzocht om binnen de NAVO te bepleiten dat voortaan zou worden afgezien van bombardementen op Servische media, kreeg alleen steun van haar eigen fractie. De grens waarover zij had gesproken werd gedurende de rest van de oorlog niet bereikt. De fractie van GroenLinks bleef de oorlog in meerderheid tot het eind toe steunen.
War is a dirty business – zelfs een ‘schone’ oorlog als de luchtcampagne tegen Joegoslavië, die werd uitgevoerd met de meest geavanceerde bommen die de mensheid ooit heeft voortgebracht en die aan geen enkele geallieerde militair het leven kostte. Vroeg in de oorlog schilderde een Nederlandse F-16-piloot nog de contouren van een MIG-straaljager op zijn eigen vliegmachine om uiting te geven aan de trots over het neerhalen van zo’n vijandelijk toestel. Maar naarmate de oorlog vorderde was er voor de NAVO steeds minder reden voor dergelijke bravoure. Grote opwinding ontstond er bijvoorbeeld toen twee NAVO-piloten op 14 april een convooi van vluchtende Albanezen aanzagen voor Servische gevechtstroepen. De met grote precizie uitgevoerde beschieting kostte aan zeker vierenzestig onschuldige burgers het leven. Ook pijnlijk waren de diverse afzwaaiers: raketten die belandden in woonwijken, pal naast ziekenhuizen, op een tabaksfabriek, of zelfs over de grens in Bulgarije. Deze zogenaamde collateral damage werd door zowel de NAVO als de Nederlandse regering ten zeerste betreurd, maar moest volledig op het conto worden geschreven van Milosevic, die immers ‘met één telefoontje naar het NATO-hoofdkwartier’ de oorlog kon beëindigen, zoals minister Van Aartsen het zo mooi formuleerde. (noot: Handelingen 61-3795) In antwoord op schriftelijke vragen zei Van Aartsen het zo: ‘De regering betreurt de genoemde voorvallen (aanvallen op een flatgebouw in Novi Pazar en een brug bij Varvarin waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen JM/KGvL), maar wijst er op dat ondanks uitgebreide voorzorgsmaatregelen de aanwezigheid van burgers in de nabijheid van een doel nooit helemaal kan worden uitgesloten. Het valt daarom niet uit te sluiten dat zich incidenten blijven voordoen waarbij onbedoeld burgerslachoffers vallen.’ (Aanhangsel van de Handelingen 1998-1999, 1570)
Maar er gebeurde ook dingen die moeilijker in de schoenen te schuiven vielen van Milosevic, en die – als je al met bovengenoemde verklaringen genoegen zou willen nemen – vragen bleven oproepen. Zo verscheen op 15 mei het volgende bericht in de Minneapolis Star Tribune, een gerespecteerd Amerikaans dagblad:
In Joegoslavië, zoals in ieder ander land, worden kinderen in het weekend ‘s ochtends wakker met de gedachte aan buitenspelen. Ze kijken naar de lucht, en als die vrij is van wolken en F-15′s, trekken ze de buurt in. Ze doen balspelen, trappen tegen een blikje, en zoeken in het gras naar verborgen schatten. De laatste tijd zijn ze daarbij gestuit op bijzonder aantrekkelijke voorwerpen: helder oranje-gele dingen zo groot als een blikje fris, en glimmende ronde voorwerpen zo groot als tennisballen. De kinderen rapen ze op. Ze exploderen. De kinderen verliezen een arm, of een oog, of hun leven.
Dit scenario is mogelijk gemaakt door de NAVO, dat de kleurige snuisterijen al wekenlang over Joegoslavië uitstrooit. De dingen die zo op een frisdrankblikje lijken zijn CBU-87- en RBL755-bommen, de felgekleurde ballen zijn ATACMS-bommen. Geen van die bommen is bedoeld voor kinderen, natuurlijk. Het zijn niet-geëxplodeerde sub-bommen – de kleine bommetjes die in clusterbommen verborgen zitten. (noot: Cluster bombs – For Yugoslavia’s kids, a pernicious gift, Minneapolis Star Tribune, 15 mei 1999)
Het artikel vervolgt met een uitleg over de effectiviteit van clusterbommen. Volgens de NAVO is het een bijzonder effectief wapen, omdat een clusterbom in één keer een groot gebied verwoest. De clusterbom explodeert namelijk eerst boven de grond, waardoor 200 granaten vrijkomen. De granaten versplinteren vervolgens weer in zo’n 300 stukjes staal die met een hoge snelheid alle kanten uitschieten. De 60 duizend scherven die op deze manier vrijkomen, verspreiden zich over een lengte van vier voetbalvelden alwaar zij hun verwoestende werk doen. Dat gemiddeld 5 procent van de granaten niet afgaat, is een gecalculeerd ‘bedrijfsrisico’, dat in zoverre meeweegt bij het gebruik van dit wapen dat men het volgens de NAVO alleen inzet tegen grote militaire doelen, zoals luchthavens en pantserdivisies – doelen waarbij collateral damage zo veel mogelijk is uitgesloten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld chemische wapens, zijn clusterbommen niet expliciet verboden. Dat wil zeggen: in geen enkel verdrag komt het woord ‘clusterbom’ voor. Vredesactivisten en mensenrechtenorganisaties voeren echter twee belangrijke verdragen aan tegen het gebruik van deze bommen. Allereerst, een toevoeging uit 1979 aan de Conventies van Geneve van 1949. Daarin wordt het gebruik van wapens of methoden van oorlogsvoering verboden die ‘superfluous injury or unnecessary suffering’ tot gevolg hebben. Bovendien verbiedt deze toevoeging ‘indiscriminate attacks’, waaronder ondermeer wordt verstaan oorlogsvoering waarvan de effecten niet kunnen worden beperkt tot militaire doelen. Deze algemene bepaling is nog verder verfijnd tot een verbod op aanvallen waarbij ‘incidental loss of civilian life, and injury to civilians’ verwacht kunnen worden (noot: Additioneel Protocol I bij de Conventies van Geneve, Deel III, artikel 35 lid 2 en artikel 51 lid 4). Het gebruik van clusterbommen in bewoond gebied, en zeker als die worden afgeworpen vanaf grote hoogte zoals in Joegoslavië het geval was, leidt onmiskenbaar tot dit risico.
Het tweede verdrag dat van toepassing zou kunnen en moeten zijn op clusterbommen is een conventie tegen wapens die onnodig lijden, excessieve verwondingen of ‘indiscriminate effects’ tot gevolg hebben. (noot: Conventie van 10 oktober 1980, geamendeerrd protocol II, artikel 3, lid 8 sub b). Hoewel dit verdrag vooral betrekking heeft op mijnen, namelijk op wapens die bedoeld zijn om te exploderen bij aanraking of nabijheid, zou het ook zeer wel van toepassing verklaard kunnen worden op clusterbommen: daarbij gaat men namelijk uit van een ‘toegestaan’ percentage van niet-ontplofte sub-bommen van 5 procent, bommen die de facto dezelfde vernietigende werking hebben als mijnen.
Op 12 mei bracht Mary Robinson, voormalig president van Ierland, en thans Hoge Commissaris voor de Mensenrechten bij de Verenigde Naties, een bezoek aan het stadje Nis in Zuid-Oost Servië. Vijf dagen eerder waren de markt en het ziekenhuis van Nis getroffen door clusterbommen, waarbij vijftien doden waren gevallen. Op 31 mei deed Robinson uitvoerig verslag van deze verwoestende NAVO-aanval, waarvan op geen enkele wijze duidelijk was op welk militair doel die gericht zou zijn geweest. (noot: Report by the Human High Commissioner on Human Rights on the situation fo human rights in Kosovo) Naar aanleiding van dat rapport vroeg de SP aan de ministers Van Aartsen en De Grave of zij bij hun eerdere bewering bleven dat clusterbommen alleen worden ingezet tegen grote militaire doelen en van een hoogte waarbij zij nauwkeurig op het doel kunnen worden gebracht. Bovendien werd gevraagd of de twee bewindslieden van mening waren ‘dat het een legitieme militaire strategie is clusterbommen te gebruiken op of nabij burgerdoelen’. (noot: Tweede Kamer vergaderjaar 1998-1999, Aanhangsel van de Handelingen, 1570)
Het antwoord luidde: ‘De regering kent het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten mevrouw Robinson. Dit rapport geeft geen wijziging in het oordeel van de Regering over de inzet van clusterbommen.’
Een soortgelijk nietszeggend antwoord kwam er kort na het beëindigen van de oorlog op vragen van SP-Kamerlid Harry van Bommel. Naar aanleiding van een rapport van het World Wildlife Fund waarin werd gesproken van ‘large amounts of toxic chemicals and oil that leaked into de Danube-river as a result of the bombing’, waarbij werd opgemerkt dat de Donau voorziet in de drinkwatervoorzieing van zo’n 10 miljoen mensen in vijf verschillende landen, vroeg hij zich af of het nemen van zulke risico’s voor milieu en volksgezondheid paste bij een legitieme militaire strategie. (noot: idem, 1803) Letterlijk luidde het antwoord van de twee Paarse ministers: ‘De luchtaanvallen van de NAVO zijn steeds gericht geweest op objecten die deel uitmaakten van de infrastructuur die Milosevic in staat stelde zijn onderdrukkingscampagne uit te voeren.’ Punt.
En zelfs toen na afloop van de oorlog bleek dat de clusterbommen tientallen doden maakten onder zowel terugkerende vluchtelingen (met name kinderen), als onder militairen van de KFOR-vredesmacht, voelden de ministers zich niet geroepen nader in te gaan op de legitimiteit van het gebruik van deze vernietigingswapens. ‘De NAVO heeft,’ zo stelden zij, ‘bij de wapenkeuze de afweging tussen militair belang en het risico van collaterale schade steeds zorgvuldig gemaakt.’
Rest ons om nog stil te staan bij de afloop van de oorlog. Op 11 juni werd daarover in de Kamer voor het eerst gesproken, en hoewel het niemand gepast leek om een al te triomfantelijke toon aan te slaan, overheerste toch het gevoel dat de strijd uiteindelijk was gewonnen.
Gerrit Valk van de PvdA verwoordde zijn gevoelens aldus: ‘Het moment waarnaar wij allemaal lang hebben gesnakt is aangebroken. De strijd wordt beëindigd en het begin van een oplossing voor het Kosovo-conflict ligt onder handbereik. Geconstateerd mag worden dat dit zonder het westerse ingrijpen nooit zou zijn bereikt. Vluchtelingen kunnen straks terugkeren en mogen zich beschermd weten, nu en in de toekomst. En dat is een groot goed.’ (noot: Handelingen 87-5073)
Jan-Dirk Blaauw van de VVD: ‘Gedurende de luchtacties hebben wij de regering intensief gevolgd in een dialoog, waaruit iedere keer weer de juiste conclusies konden worden getrokken. Vreugde is echter niet gepast. Immers, het duurde allemaal nog lang en verder weten wij allen van de vele vluchtelingen en de vele slachtoffers, waarvan elke er een te veel is.’ (noot: idem 5075)
Uiteraard was de opluchting bij GroenLinks het grootst. Marijke Vos: ‘Na bijna tachtig dagen oorlog is het geweld gestopt en is er uitzicht op vrede, en dat is iets waar wij allen verschrikkelijk blij mee zijn. Maar wie zegt dat er nu sprake is van een overwinning gaat voorbij aan het onnoemelijk leed dat is aangericht.’ (noot: idem, 5076)
Minister Van Aartsen, ten slotte, zei het zo: ‘Nu, achtenzeventig dagen na het begin van het militair conflict en het begin van de acties, mag worden vastgesteld dat het consequent, vastberaden en geloofwaardig optreden van de NAVO heeft geleid tot de aanvaarding door Joegoslavië van de eis dat alle Servische eenheden uit Kosovo worden teruggetrokken en een internationale troepenmacht onder leiding van de NAVO in Kosovo wordt toegelaten.’ (noot: idem, 5079)
En de Socialistische Partij? Kwam die terug op haar eerder ingenomen standpunt? Nee. Harry van Bommel: ‘Wij hebben steeds geoordeeld dat het middel erger was dan de kwaal. Wij zijn die mening onveranderd toegedaan. De voorlopige balans is namelijk een trieste. Er is sprake van bijna een miljoen vluchtelingen buiten Kosovo en honderdduizenden binnen Kosovo. Er is sprake van grootschalige vernietiging in Kosovo en in andere delen van Joegoslavië. Ten slotte is er sprake van instabiliteit in de hele regio. In die situatie is geen sprake van winnaars.’ (noot: idem, 5074)