Eerste termijn van het Kamerdebat
Den Haag, 10 maart 2004
De heer Marijnissen (SP): Mijnheer de voorzitter. Vandaag spreken wij over de erosie van de publieke moraal met onder andere fraude als gevolg. Ik zeg nadrukkelijk ”onder andere fraude”, want er is veel meer dat aan kwaliteit inboet als gevolg van het minder belangrijk worden van wat wij gezamenlijk hebben betiteld als belangrijke waarden en normen voor een fatsoenlijk onderling verkeer. Naar mijn idee is deze erosie een bijproduct van de mens- en maatschappijvisie die de laatste twintig jaar dominant is geweest. In die periode was er steeds minder oog voor wat ons bindt, voor wat van ons allemaal is en was er steeds meer ruimte en begrip voor het individuele belang. Voor velen is de terugtredende overheid het signaal geweest voor ”vanaf nu is het ieder voor zich”.
Tegelijk met de introductie van termen als ”BV Nederland” en ”no-nonsense politiek” verscheen de calculerende burger op het toneel. Nadat in het bedrijfsleven Angelsaksische principes zoals het snel vergroten van de inkomensverschillen waren geïntroduceerd, werd deze aanpak ook overgenomen in de semi-publieke sector en uiteindelijk ook in de publieke sector. Met name de verzelfstandigde en geprivatiseerde domeinen waar publiek geld door middel van een zogenaamde private aanpak moet worden besteed, bleken erg gevoelig voor deze wending. Iedereen kent de voorbeelden. Of het nu de stoelen van 2000 euro per stuk zijn bij de directiekamers van het UWV of de enorme salarissen voor de top van ziekenhuizen en omroepen. Men lijkt het gevoel voor verhoudingen totaal kwijt te zijn en van moraliteit niets meer te willen weten. Voor de mensen over wie wij hier spreken, is duidelijk de schaamte een onbekend begrip geworden.
Volgens sommigen valt het allemaal wel mee in ons land en is fraude nu eenmaal van alle tijden en komt het overal voor. Voorzitter. Het mag van alle tijden zijn en het mag overal voorkomen, maar het valt niet mee. Nu ontkennen kan later tot grote problemen leiden. David Callaghan, auteur van het boek The Cheating Culture, zegt: in de Verenigde Staten is de cultuur van bedrog de laatste decennia wijdverbreid geraakt en heeft zij inmiddels epidemische vormen aangenomen. De boodschap aan de gewone man in de straat is: wie geld heeft, heeft macht en bepaalt zijn eigen regels. Zover moeten wij het niet laten komen. Immers, zoals een woordvoerder van Transparency International zei: als je er niets tegen onderneemt, komen de ziektekiemen boven.
Ik heb in het afgelopen reces het boek ”Kreukbaar Nederland” van Dohmen en Verlaan, van vorig jaar, nog weer eens gelezen. Het beeld dat daar geschetst wordt van bepaalde politici, bepaalde ambtenaren, bepaalde bedrijven en bepaalde instellingen, is gewoonweg schokkend. Verder zijn wij de afgelopen tijd overspoeld met berichten in de media over nieuwe voorbeelden van fraude. Ik noem er een paar: de faillissementsfraude; weer de bouwfraude, ook in de utiliteitsbouw, en de hoge top wist ervan; prijsafspraken bij handelaren in onroerend goed in gevallen van uitkoop bij faillissement; de fraude bij Ahold én verzekeringsfraude. Ja, óók verzekeringsfraude en óók uitkeringsfraude. Ik ben namelijk niet selectief verontwaardigd. Ook het plegen van fraude door middel van het tillen van de sociale kassen moet ondubbelzinnig worden verworpen, hoe moeilijk de financiële situatie in individuele gevallen ook mag zijn.
Er speelt echter ook nog iets anders. Velen hebben het gevoel – dat is gebaseerd op wat tot de mensen komt – dat er met twee maten wordt gemeten. Word je bij de sociale dienst betrapt op fraude, dan word je snoeihard aangepakt. Als je fraude pleegt terwijl je een salaris hebt van hier tot Tokio, bijvoorbeeld als lid van de top van Ahold, dan wordt je gevraagd een kwart van de opties in te leveren. Het is mijn stelling dat indien mensen het gevoel hebben dat er met twee maten wordt gemeten, de uitholling van de moraal zich versneld verdiept en verspreidt.
De top in ons land verdient goed en daar hoort iets tegenover te staan en wel goede prestaties en de bereidheid in te zien dat je je hebt te gedragen omdat je tot de top behoort. Anders is het niet ”goed verdienen” maar gewoon ”zakken vullen”. Indien er fraude in het geding is en er niet adequaat wordt opgetreden, valt terecht al snel het woord klassenjustitie. Adel verplicht, zo zei men vroeger. Voor velen in de top van de samenleving en het bedrijfsleven lijkt dit echter niet meer het leidmotief te zijn en dat is slecht: omdat het niet deugt en ook omdat op deze manier een verkeerd voorbeeld gegeven wordt.
Ik heb met grote belangstelling de uitvoerige brief van het kabinet met de opsomming van wat er allemaal nu reeds gebeurt en in de pijplijn zit, gelezen. Hoewel in het begin van de brief nog sussende woorden worden gesproken, blijkt uit de rest van de brief dat het kabinet de urgentie van een en ander wel degelijk inziet. Dat schept mogelijkheden en verwachtingen en mijn voorstel is dan ook: laten wij de zaken stevig aanpakken. Daarbij staan bij de SP-fractie twee zaken centraal. Ten eerste: de overheid en de toezichthouders moeten zorgen dat de handhaving op orde komt. Ten tweede: omdat wij er met repressie alleen niet komen, moet het wijdverbreide cynisme en de daarbij behorende methode van wegkijken bij wantoestanden veranderen in actief en betrokken burgerschap. Onderhoud van de publieke moraal maar ook van de institutionele moraal, het stelsel van waarden en normen binnen een organisatie, kan niet zonder beide: handhaving en ook actieve inzet van de betrokkenen.
Dat laatste is inderdaad óók nodig. In een artikel in NRC Handelsblad spreekt Weggeman, hoogleraar aan de TU Eindhoven, over een cultuur van intercollegiale flower power. Mensen spreken elkaar veel te weinig aan op hun daden en dat geldt zeker ook voor accountants, advocaten, artsen, organisatieadviseurs en notarissen, stelt Weggeman en zo is het. Je vraagt je toch werkelijk af hoe het heeft kunnen gebeuren: de fraude binnen de zorg, het nieuws weer van vandaag, en het onderwijs. Ik noem een directeur van de eerbiedwaardige Hartstichting die jaarlijks 170.000 euro opstrijkt. Voorts wetenschappers die onder het motto ”wie betaalt, bepaalt”, hun goede, onafhankelijke naam verkopen aan commerciële opdrachtgevers.
De SP-fractie heeft de afgelopen recesperiode gebruikt om nader onderzoek te doen en voorstellen uit te werken. Ik noem er een paar. Mijn fractie zou willen pleiten voor meer kwantitatieve en kwalitatieve armslag en mogelijkheden voor het openbaar ministerie en voor toezichthouders zoals de Autoriteit financiële markten en de NMa. Zorg dat er binnen de bedrijfstak van de vrijeberoepsbeoefenaren, zoals advocaten, notarissen en accountants, weer aandacht is voor beroepseer en beroepsethiek. Kijk naar de mogelijkheden om de AFM een rol te laten spelen bij het toewijzen van accountantsbureaus. Scheid advies en controle. Laat de AFM ook in het openbaar verslag uitbrengen. Verhoog de strafmaat op het delict van het publiceren van onjuiste jaarrekeningen naar zes jaar, een voorstel van hoogleraar forensische accountancy Pheijffer.
Ik ga niet mijn hele lijst van ideeën opsommen; ik denk ook dat dit debat zich er niet voor leent om alle ideeën en suggesties die er zijn, in ieder geval bij mijn fractie maar zeker ook bij andere fracties zoals ik al uit de media heb vernomen, hier in detail te bespreken. Ik zal mijn voorstellen straks aan de minister-president overhandigen en aan de voorzitter overhandigen met het verzoek deze aan de Handelingen toe te voegen. Aan het eind van mijn verhaal zal ik mijn idee daarachter nog even toelichten. Ik geloof namelijk niet dat het debat dat wij vandaag voeren dé oplossing kan zijn voor de problemen die wij bespreken. Het kan slechts een begin zijn van een langdurige intensieve aandacht voor de aanpak van fraude. De publieke moraal moet een centrale plek krijgen in de politiek, in het bedrijfsleven, in de samenleving, ja, eigenlijk overal! Immers, geen enkele samenleving kan zonder vertrouwen. Als vertrouwen wordt beschaamd doordat instanties en personen niet doen wat van hen verwacht mag worden, leidt dat tot erosie van de publieke moraal en zal het ”ieder-voor-zich-denken” zich verder verspreiden en kan fraude epidemische vormen aannemen. Velen zijn cynisch over de kansen van dit offensief. In dat cynisme schuilt het grote gevaar van vergoelijking en fatalisme. Ik denk dat het nu meer op zijn plaats is om te stoppen met wegkijken en weerbaarheid te tonen.
Geen misverstand: Nederland is geen land waar men zonder fraude te plegen niet aan de bak komt. Ons land is niet het Sicilië van de lage landen. Het point of no return is nog niet bereikt, maar regeren is vooruitzien en niet stilzitten als een konijn in de lichtbundel van de stroperslamp! Het is tijd om de bakens duidelijk en krachtig te verzetten!
Voorzitter. Ik wil u nu graag de voorstellen van de SP-fractie overhandigen om aan de Handelingen te worden toegevoegd.
De voorzitter: Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.
De heer Dittrich (D66): Ik zat eerlijk gezegd nog te wachten op het fraude-instituut. Dat staat waarschijnlijk in het lijstje dat u hebt overhandigd, mijnheer Marijnissen? Ik heb daar een vraag over. Die vraag is niet geboren uit cynisme of iets dergelijks, ik stel die vraag om helder te krijgen wat de SP daarmee wil. Uit de media begrijp ik dat u een fraude-instituut wilt hebben dat de Kamer adviseert over wat er in de samenleving en in het bedrijfsleven aan de hand is. Kunt u dat wat nader toelichten?
De heer Marijnissen (SP): Ik vind dat u het redelijk correct samenvat. Het gaat om een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. Het probleem met fraude is heel ingewikkeld. Wetende dat de Kamer tekortschiet in de precieze kennis van wat er zich achter de schermen allemaal afspeelt, zou het goed zijn als wij gericht advies kunnen vragen aan een onafhankelijk wetenschappelijk bureau. Dat bureau heeft slechts één taak: het in kaart brengen van fraude. Het is niet belast met het opsporen want daarvoor hebben wij andere instanties. Dat bureau moet wetenschappelijk onderzoek doen naar wat er precies aan de hand is, zodat wij daarop kunnen anticiperen door middel van wetgeving. Mij lijkt dat een zeer goede aanvulling op het functioneren van de Kamer.
De heer Dittrich (D66): Wordt daarmee niet een nieuwe bureaucratische instantie in het leven geroepen? Kan daarvoor geen universiteit of iets dergelijks benaderd worden? Waarom moet het een nieuw instituut zijn?
De heer Marijnissen (SP): Dat zou ook kunnen. Het idee komt overigens uit die wereld. Collega De Wit heeft samen met mensen uit de wetenschappelijke wereld een artikel geschreven waarin wordt aangegeven dat het de Kamer op het juiste moment aan goede informatie ontbreekt om adequaat op te kunnen optreden. Fraudezaken hebben immers als kenmerk dat zij zich in het geniep afspelen en bovendien buitengewoon ingewikkeld zijn. Wetenschappelijke ondersteuning en onderzoek kunnen ons en natuurlijk ook de regering helpen in het formuleren van betere wetgeving en bij het handhaven.
Reacties uitgeschakeld