Toespraak op het congres van het Comité Asbestslachtoffers
Rotterdam, 13 april 2002
Ik wil hier vandaag in de eerste plaats mijn waardering uitspreken voor de jarenlange inzet van het Comité Asbestslachtoffers en de resultarten van dat werk. Het comité, uw comité, heeft als geen ander aangetoond wat slachtoffers van slechte arbeidsomstandigheden kunnen bereiken met strijdbaarheid en een goede organisatie. Ik ben ervan overtuigd dat dat resultaat voor vele andere slachtoffers niet alleen als voorbeeld maar vooral ook als stimulans kan dienen.
Voordat het comité in 1995 werd opgericht waren er jaarlijks al vele asbestslachtoffers, die ieder voor zich moesten zien of en hoe zij erkenning en schadevergoeding konden afdwingen. Helaas was die opgave vaak voor velen te zwaar en bleven zij noodgedwongen, met pijn in het hart, met lege handen achter. Dat die onrechtvaardige situatie voor een belangrijk deel is opgeheven, mag volgens mij zeker op het conto van uw comité geschreven worden.
Ik vertel u natuurlijk niets nieuws als ik zeg dat de arbeidsomstandigheden en de veiligheid op het werk vaak moeten wijken voor ‘de economie’, de productie en de winstcijfers. Met als gevolg veel ellende voor de mensen die die productie tot stand brengen, de werknemers en hun gezinnen. Dat is in mijn ogen ook een van de meest schrijnende kanten van de WAO-discussie die tegenwoordig weer op vele fronten woedt. Je zult maar hard, niet zelden te hard en te lang gewerkt hebben, je gezondheid hebben opgeofferd. Met als resultaat: weg gezondheid, weg inkomen, weg toekomst en weg waardering. En dan ook nog te horen krijgen dat jij het probleem bent, terwijl jij met de problemen zit.
Maar praten we over de asbestslachtoffers, dan zijn de gevolgen extra ingrijpend. Buiten je schuld ziek worden, ongeneeslijk ziek en dan moeten vechten voor erkenning en schadevergoeding. Bij je werkgever moeten aankloppen, die je niet meer kent, ook al heb je er je levenlang gewerkt. En die je vervolgens doorstuurt naar een verzekeringsmaatschappij, die zich niet voor jou interesseert en alleen maar denkt in termen van geld.
Tegelijk moeten we vaststellen dat de overheid decennia lang de verkeerde kant uit heeft gekeken. Of gewoon heeft zitten slapen. Waar het ging om asbest, heeft de Nederlandse overheid natuurlijk een bar slechte staat van dienst. We weten allemaal dat het gevaar van asbest al voor 1950 bekend, zeker bij de overheid. Dan mag je toch verwachten dat zo’n overheid attent reageert en probeert het gevaarlijke asbest uit te bannen. Maar niets was minder waar in de vijftiger, zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw. Zelfs de regering Den Uyl liet nog in 1977 het belang van ‘de economie’, en dat was vooral het belang van de asbestcementindustrie van Eternit, zwaarder wegen dan de belangen van de volksgezondheid en de belangen van de arbeiders in bedrijfstakken als de scheepsbouw, de bouw en de isolatie-industrie. In 1969 waarschuwde dr Stumphius, bedrijfsarts bij de scheepswerf de Schelde in Vlissingen, op grond van zijn onderzoek in Walcheren voor de massale gevolgen van het gebruik van asbest en de blootstelling eraan. Maar juist door de sterke invloed van de industrie duurde het na die waarschuwing van dr. Stumphius nog 25 jaar voordat het gebruik van asbest geheel verboden werd. 25 verloren jaren, die nu jaarlijks hun vreselijke tol eisen.
Als Socialistische Partij hebben wij ons steeds sterk gemaakt voor het verbod op het gebruik van asbest. Al in de tachtiger jaren hebben wij het verbod bepleit en zijn wij de asbestslachtoffers te hulp gekomen. In die tijd was het voor asbestslachtoffers nog veel moeilijker dan nu om erkenning en schadevergoeding te verkrijgen, maar ze hadden er in onze ogen gewoon recht op en daarom heeft de SP in 1989 het eerste proefproces voor drie weduwen van Eternit-arbeiders mogelijk gemaakt. Twee jaar later hebben de drie asbestweduwen uit Goor, zoals zij genoemd werden, hun erkenning gekregen. Dat was zeker in het Eternit-dorp Goor een belangrijke doorbraak. Een ontwikkeling ook die steun heeft gegeven aan een aantal rechtszaken daarna, waarvan de latere asbestslachtoffers profijt hebben gehad, en nog hebben.
Vanaf 1994, toen wij in de Kamer kwamen, hebben wij ook in het parlement de asbestkwestie een belangrijke plaats gegeven. Vooral Remi Poppe heeft zich er jaar in jaar uit mee bemoeid en geijverd, niet alleen voor een behoorlijke schadevergoeding voor de asbestslachtoffers, maar ook voor bijvoorbeeld het saneren van de talloze asbestwegen en -paden in Twente.
Zoals u weet heeft Eternit daar dertig jaar lang ongehinderd haar levensgevaarlijke bedrijfsafval mogen deponeren en de vreselijke gevolgen daarvan komen nu aan het licht.
Remi Poppe heeft acht jaar lang de Minister van Milieu achter de broek gezeten. De vertragingstactieken waren enorm. De beloften waren mooi maar resultaten zijn lang uitgebleven. Gelukkig is er eindelijk twee jaar geleden een saneringsregeling van de overheid voor deze asbestwegen en -paden in Twente tot stand gekomen. De gemeenten hebben inmiddels alle gemeentelijke wegen gesaneerd en ook vele particuliere terreinen zijn asbestvrij gemaakt. Toch zijn wij nog niet tevreden want er zijn nog steeds particuliere terreinen die niet gesaneerd zijn omdat de saneringsregeling van de overheid voor particulieren niet verplicht was. Dat betekent dat de particulier die ervoor kiest om het asbest op zijn erf of weg te laten liggen, niet gedwongen kan worden om dat gevaarlijke materiaal weg te halen en toch is dat naar mijn mening nodig. Want juist in de Hof van Twente, zoals de nieuwe gemeente heet, zijn vele particuliere wegen en erven openbaar toegankelijk, vaak zonder dat men weet dat men over een particuliere weg loopt of rijdt en dan loopt men nog steeds het risico van blootstelling aan asbest. Naar mijn mening moet daar een oplossing voor komen en ik denk dat alleen een verplichte saneringsregeling voor particulieren een afdoende oplossing is. Natuurlijk moet de overheid daarbij wel passende financiele garanties geven, zodat niet de particulieren met schade blijven zitten. Bovendien vind ik dat die schade, die de overheid nu lijdt, met deze saneringsregeling verhaald moet worden op Eternit. Het is toch ongelooflijk dat een bedrijf dat als geen ander weet hoe gevaarlijk haar afval is, dit tientallen jaren lang ongestoord en ongestraft in de omgeving mag storten en dat vervolgens de overheid, dat wil zeggen de gemeenschap, wij allemaal samen, mogen betalen voor het opruimen van deze gevaarlijke rotzooi. Particulier ondernemen mag een groot goed zijn, maar dat kan naar mijn mening toch niet betekenen dat je zelf de lusten houdt en een ander opzadelt met de lasten.
Een ander belangrijk hoofdstuk in onze asbeststrijd was natuurlijk de Cannerberg. Danzij de aanmeldingen van een aantal ex-militairen bij het Comite Asbestslachtoffers kon Remi Poppe in de Kamer de Staatssecretaris van Defensie het vuur aan de schenen leggen. In korte tijd werd duidelijk dat het Ministerie van Defensie al 25 jaar wist dat men in het ondergrondse verbindingscentrum de Cannerberg bij Maastricht, op grote schaal asbest had gebruikt zonder veiligheidmaatregelen en bescherming. Duizenden militairen, zowel beroeps als dienstplichtige, zijn daarbij aan asbest blootgesteld. Op aandringen van de SP is er binnen de Vaste Kamer Commissie van Defensie een werkgroep inzake de Cannerberg ingesteld. Deze werkgroep is begin 1998 met een rapport over de Cannerberg uitgekomen. Een rapport met de veelzeggende titel “Een berg met problemen”. Het was onthutsend om te lezen hoe de overheid zelf jarenlang op dit terrein heeft gefaald of zoals in de conclusie van het rapport staat: “tijdens een algemeen overleg op 28 mei 1997 heeft de Staatssecretaris uitgesproken dat hij nu slechts kon constateren dat Defensie in haar totaliteit van 1976 tot de sluiting in 1992 niet heeft gedaan wat zij eigenlijk had moeten doen”. Een trieste conclusie. Gelukkig heeft Defensie daarna volmondig haar aansprakelijkheid, ook voor toekomstige asbestslachtoffers van de Cannerberg, erkend en heeft Defensie ook, tot nu toe als enige werkgever in Nederland, besloten af te zien van enig beroep op de wettelijke verjaringstermijnen. Beter laat dan nooit zullen we maar zeggen.
U bent er waarschijnlijk wel van op de hoogte dat de SP een belangrijke aanzet heeft gegeven, zowel financieel als materieel, bij de oprichting van het Comite.
Wij vonden dat nodig en wij zijn blij dat wij het hebben gedaan. Het Comite is inmiddels een gezonde vereniging die op eigen benen staat en die voor duizenden asbestslachtoffers en hun nabestaanden voortreffelijk werk heeft gedaan. Wij hebben als SP het streven van het Comite om te komen tot een asbestfonds zoals dat in 1995 werd geformuleerd, steeds ondersteund. Ik heb dat in de Kamer van dichtij mogen meemaken en ik was toch wel enigszins trots toen in maart 1997 professor De Ruiter zijn rapport over de asbestproblematiek publiceerde. En toen de regering enkele maanden later de aanbevelingen van professor De Ruiter overnam, waren de verwachtingen hooggespannen. Het zag er naar uit dat er nu eindelijk een snelle en efficiente regeling zou komen voor de asbestslachtoffers, zowel voor degenen die inmiddels slachtoffer zijn geworden als voor degenen die in de toekomst nog asbestslachtoffer zullen worden. En zoals u weet zullen dat er heel veel zijn.
Naar aanleiding van het rapport van professor De Ruiter heeft de overheid geld op tafel gelegd om de totstandkoming van het Instituut Asbestslachtoffers mogelijk te maken. Wij hebbn dat altijd van harte ondersteund. Tegelijkertijd hebben wij ons in de Kamer ingezet voor een overheidsregeling, zeg maar een vangnetregeling, voor die asbestslachtoffers die niet meer bij hun vroegere werkgever voor schadevergoeding terecht konden. Omdat die werkgever niet meer bestond of niet meer te vinden was of omdat die werkgever zich op de wettelijke verjaringstermijn beriep. Die overheidsregeling is er eind 1999 gekomen en wij beschouwen dat nog steeds als een zeer belangrijke stap, zeg maar een doorbraak, waar het gaat om het erkennen van de moeilijke positie van de asbestslachtoffers, ook de erkenning van het enorme leed van deze slachtoffers. Het is een unieke stap geweest dat de overheid zich die enorme problematiek heeft aangetrokken en ook met de financiele overheidsregeling is gekomen. Zoals u wellicht weet stelde de regering aanvankelijk voor om een standaardvergoeding toe te kennen van f 25.000,=. Mede door ons aandringen in de Kamer werd dit bedrag verhoogd naar f 35.000,=. En dat kwam in de definitieve versie van de regeling eind 1999 te staan. Ik wil daarbij niet verbloemen dat wij de regeling op een aantal punten nog te beperkt vonden, maar wij hebben de regering het voordeel van de twijfel gegund. Wij wilden eerst wel eens zien hoe het Instituut Asbestslachtoffers en de overheidsregeling in de praktijk zouden uitpakken. Bovendien stond in de regeling dat er na twee jaar een evaluatie zou volgen. En dat moment is inmiddels aangebroken.
Voordat ik op de evaluatie inga wil ik nog iets zeggen over de verjaringsproblematiek die nu al jaren en jaren voortsleept. Ik vind dat de regering zich op dat punt wel van haar slechtste kant heeft laten zien. Want nog steeds kunnen werkgevers, en met name natuurlijk de verzekeraars van werkgevers want die moeten betalen, zich er met een Jantje van Leiden vanaf maken door te zeggen dat de vordering van het asbestslachtoffer verjaard is. Je zult maar tot voor 1970 op een van de vele scheepswerven gewerkt hebben en daar aan asbest zijn blootgesteld en dan vandaag de dag in 2002 getroffen worden door mesothelioom. U weet dan al wat deze werkgever zegt: “het spijt me, maar uw vordering is verjaard want u hebt meer dan dertig jaar geleden bij ons gewerkt en dan beroepen wij ons op de wettelijke verjaringstermijn van dertig jaar.”
Als niet-jurist, als gewone Nederlander zeg ik dan: “hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat wij een dergelijke wettelijke regeling kennen. Ik kan er met mijn pet niet bij.”
Ik neem aan u ook niet.
Het bijzondere daarbij is dat professor De Ruiter in 1997 deze onrechtvaardigheid al haarscherp had geformuleerd en de regering had geadviseerd om met een oplossing te komen. Nu is de regering ook wel met een wetsvoorstel gekomen om die verjaringstermijn te veranderen, maar dat is weer half werk geworden. Wat heeft de regering nu voorgesteld ? De regering wil dat de dertigjarige verjaringstermijn helemaal wordt geschrapt voor asbestslachtoffers. Dat is mooi zou je zeggen. Dan blijft alleen nog de vijfjarige verjaringstermijn over en dat levert in de praktijk geen problemen op heb ik mij laten vertellen. Maar de regering heeft in het wetsvoorstel wel weer een hele belangrijke beperking opgenomen die in feite het resultaat van het wetsvoorstel helemaal weer teniet doet. Want het wetsvoorstel houdt in dat de verjaringstermijn van dertig jaar alleen vervalt voor die asbestslachtoffers die nadat de wet zal zijn gewijzigd, aan asbest worden blootgesteld. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat degenen die in 2003 worden blootgesteld en meer dan dertig jaar daarna getroffen worden door een asbestziekte, dat die slachtoffers niet meer tegen de verjaringstermijn van dertig jaar aanlopen. U begrijpt het al, zo’n wetsvoorstel is natuurlijk een wassen neus want het betekent dat al degenen die in het verleden al aan asbest zijn blootgesteld, en dat is natuurlijk het overgrote deel van de asbestslachtoffers, niets aan deze wetswijziging hebben. Je vraagt je dan af hoe de regering, die zegt het beste voor te hebben met de asbestslachtoffers, serieus tot zo’n voorstel kan komen. Het antwoord vinden we in datzelfde wetsvoorstel, de regering zegt het openlijk: “men heeft medelijden met de werkgevers en verzekeraars, die zouden anders teveel moeten betalen.”
Op zich is dat al een flutargument zou ik zeggen, maar het wordt nog erger als u bedenkt dat voor 1992 deze problematiek helemaal niet bestond. De regering heeft die waardeloze verjaringstermijn van dertig jaren, zoals wij hem nu kennen, zelf in 1992 ingevoerd en kompleet de gevolgen ervan voor asbestslachtoffers over het hoofd gezien. Anders gezegd, de regering heeft in 1992 gewoon een fout gemaakt en men weigert dat nu, onder druk van werkgevers en verzekeraars, te herstellen en dat alles ten koste van de asbestslachtsoffers.
We hebben het wel eens over slechte wetgeving, maar dit vind ik er een schoolvoorbeeld van.
Nu is er daarnaast gelukkig nog een hoopvolle ontwikkeling op het gebied van de verjaring omdat de hoogste rechter in ons land, de Hoge Raad, twee jaar geleden wel heeft uitgesproken dat deze verjaringstermijn wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid – onder bepaalde omstandigheden – niet langer acceptabel is. Dat is het resultaat van vijf jaar lang procederen. Ik heb begrepebn dat met name het Comite en het FNV daarin een belangrijk aandeel hebben gehad en ik ben trots te kunnen melden dat ook de SP een financiele bijdrage in de proceskosten heeft kunnen leveren.
Maar ook al heeft de Hoge Raad gelukkig wel begrip gehad voor de positie van de asbestslachtoffers, het zou natuurlijk beter zijn indien de wet op een fatsoenlijke manier zou worden aangepast. Want alleen op die manier kunnen vaak lange, kostbare en belastende rechtszaken voorkomen worden. Rechtszaken waar geen enkel slachtoffer op zit te wachten.
Dat brengt mij bij het Instituut Asbestslachtoffers en de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers van de overheid. Beide regelingen zijn twee jaar geleden van kracht geworden. Het Instituut Asbestslachtoffers was het resultaat van onderhandelingen tussen alle particuliere partijen, waarbij, zoals u weet, het initiatief van het Comite Asbestslachtoffers is uitgegaan. Het Instituut Asbestslachtoffers zelf was op zich een bijzonder knap resultaat, zeker als wij bedenken dat er geen enkel ander voorbeeld van een dergelijk instituut te vinden is en het wiel dus als het ware moest worden uitgevonden. De overheidsregeling is, ik zei het al, een doorbraak geweest. voor zover ik weet is deze regeling, ook internationaal gesproken, het eerste voorbeeld van een overheid die zich het lot van asbestslachtoffers aantrekt.
Wij zijn nu twee jaar verder en hebben ervaring kunnen opdoen met het Instituut en de overheidsregeling. Het uitgangspunt, de doelstelling, was, het voorkomen van een juridische lijdensweg en een snelle en effectieve erkenning voor de asbestslachtoffers. Als wij dat uitgangspunt leggen naast het resultaat dat er tot nu toe met beide regelingen is geboekt, dan moeten wij helaas vaststellen dat het doel niet is gerealiseerd. Zeker, er is op verschillende terreinen voortuitgang geboekt, ik denk bijvoorbeeld aan de medische problematie en de diagnosestelling. De afspraken die daarover gemaakt zijn en het inschakelen van het Nederlands Mesotheliomen Panel is een knap resultaat. Daar zijn vriend en vijand het over eens. Ook het feit dat er overeenstemming is bereikt over een standaard smartengeldbedrag mag als positief worden beschouwd. Ofschoon ik weet dat er ook stemmen opgaan die vinden dat dat standaardbedrag, zeker als het om jeugdige slachtoffers gaat, te laag is.
Maar aan de andere kant moeten wij ook vaststellen dat het Instituut Asbestslachtoffers de juridische lijdensweg niet heeft kunnen opheffen. Dat is met name het gevolg van de moeizame en langdurige discussie die er ook in het kader van het Instituut Asbestslachtoffers ontstaan is over het arbeidsverleden, de arbeidsomstandigheden en de blootstelling aan asbest. Toen het Instituut werd opgericht bestond de verwachting dat het Instituut binnen afzienbare tijd in staat zou zijn om de juridische discussies te voorkomen of te verkorten en dat toch zeker binnen een termijn van drie of vier maanden een aanvraag zou kunnen worden afgerond. De praktijk leert echter dat dit allesbehalve het geval is. Het komt nauwelijks voor dat een mesothelioomslachtoffer die zich tot het Instituut wendt, nog tijdens zijn leven de afronding van zijn aanvraag en de erkenning van zijn aanspraken op de werkgever meemaakt. Ook de tussentijdse aanpassing van de werkwijze van het Instituut heeft het resultaat niet verbeterd. Dat betekent niet dat ik de inzet van de medewerkers van het Instituut bekritiseer, zeker niet, daar wordt vaak met veel inzet en betrokkenheid gewerkt, maar het resultaat is eenvoudigweg niet wat het zijn moet. Ik heb begrepen dat binnen het bestuur van het Instituut en de Raad van Toezicht die conclusie inmiddels ook getrokken is en dat men als Instituut ook denkt aan een soort voorschotregeling. Ik denk dat dat wederom een stap in de goede richting is. Maar zeker als wij kijken naar de overheidsregeling en die is, zo blijkt achteraf, toch veel te beperkt op vele terreinen, dan is het duidelijk dat er voor mesothelioomslachtoffers maar een juist antwoord is, namelijk een voorschotregeling die door de overheid moet worden voorgefinancierd en daarbij kan de overheid naar mijn mening maar een voorwaarde stellen, namelijk de diagnose mesothelioom. Dat betekent dat iedereen die getroffen wordt door de ziekte mesothelioom van de overheid een voorschot krijgt en dat de juridische lijdensweg daarmee geheel of bijna geheel wordt voorkomen. Er moet dan natuurlijk wel sprake zijn van een behoorlijk voorschot. Daarover zullen wij met de regering nog wel het nodige moeten discussieren. Verder lijkt mij het idee van het Comite om aan het betalen van het voorschot dan te verbinden dat de overheid die het voorschot betaalt, treedt in de rechten van het slachtoffer tegenover de werkgever heel juist. Voorkomen moet worden dat de overheid wel betaalt en de aansprakelijke werkgever buiten schot blijft. Nu zult u misschien zeggen, maar wat gaat dat de overheid kosten. Ik denk dat dat niet het hoofdprobleem hoeft te zijn. In een groot aantal gevallen zal de overheid, nadat eenmaal een voorschot aan het slachtoffer is betaald, de werkgever kunnen aanspreken en het betaalde voorschot daar kunnen terugvorderen. Slechts in een beperkt aantal gevallen zal dat niet mogelijk zijn en komen de kosten uiteindelijk voor de staat. Dat betreft dan de gevallen waarin de werkgever failliet is gegaan of waar het slachtoffer een kleine zelfstandige is of waar het slachtoffer ziek geworden is van milieu-omstandigheden, denk maar aan de asbestwegen in Twente. Ik wil er daarbij nog eens nadrukkelijk op wijzen dat de staat ook haar eigen verantwoordelijkheid heeft tegenover de asbestslachtoffers. Al vijftig jaar geleden wist de overheid van het gevaar van asbest. Toen moest het grote gebruik van asbest nog beginnen. Ook toen al werd – met name in de sector van de volksgezondheid aan de kant an de arbeidsinspectie steeds gewaarschuwd voor het gevaar van asbest, maar aan de andere kant van de regering, zeg maar aan de economische kant, heeft men bewust dat gevaar genegeerd of heeft men het op de koop toe genomen, want de economie ging voor. OK, maar als die economie voorging en er winst gemaakt moest worden, dan kan ik niet inzien waarom achteraf diezelfde overheid de slachtoffers van diezelfde economische keuze niet zou moeten compenseren. Een voorschotregeling is dus niet een gunst maar een recht. Of nog beter een noodzakelijke erkenning van hetgeen ook de overheid tegenover de asbestslachtoffers heeft nagelaten.
Ik sluit af. Het zal duidelijk zijn dat wij als SP ons ook de komende jaren voor meer dan 100% voor de asbestslachtoffers zullen blijven inzetten. Deze mensen, die vaak met heel hard werken in de opbouwperiode na de oorlog hun beste krachten hebben gegeven, mogen niet in de steek gelaten worden. Ik ben ervan overtuigd dat het Comite Asbestslachtoffers daarbij een belangrijke rol kan vervullen en wij zullen dat werk graag blijven steunen.
Reacties uitgeschakeld