‘Jan, ik moet je iets vertellen’, zei Kok.
Volkskrant Magazine, 28 april 2001
‘Jan, ik moet je iets vertellen’, zo begon Premier kok door de telefoon tegen Jan Marijnissen, fractievoorzitter van de Socialistische Partij. Het gesprek ging over de ‘Nationale Bijzaak’, de verloving van Máxima en Willem Alexander. Een dag uit het leven van de politieke leider die zich rekent tot één der laatste echte socialisten in de Tweede Kamer.
Jan Marijnissen op de dijk bij Megen
Foto’s: Marcel van de Bergh Tekst: Frank Poorthuis
> Niets wees er op dat Wim Kok die donderdag zou bellen. Toen Jan Marijnissen opstond en in de spiegel keek zag hij hetzelfde als zijn vrouw Mari-Anne: een wat verkreukelde fractievoorzitter van de Socialistische Partij die een kop koffie goed kon gebruiken. Hij had de vorige avond aan de Jameson gezeten terwijl hij op zijn werkkamer in het verzameld werk van Rutger Kopland had gelezen. Poezie, dat was iets wat hij zich de afgelopen vijf jaar pas was gaan permitteren. Een gedicht lezen en dan een half uur uit het raam staren, dat paste niet bij de jonge Marijnissen die stakingsacties leidde en haast, altijd maar haast had met de revolutie.
Drie weken geleden hadden ze samen aan een tafeltje gezeten, in Den Bosch op een literatuurmanifestatie, Kopland en hij. ‘Jan, hoe is het toch mogelijk dat de Tweede Kamer zijn kop houdt over Maxima’, had Kopland hem gevraagd. Koren op zijn molen natuurlijk. Hij was als vanouds tekeer gegaan over de volgzaamheid van de Kamer, de mores die hij zich maar niet eigen kon maken.
Daar kan-ie uren over praten. Wat je moet doen om iets gedaan te krijgen. Dat je dan vriendjes moet worden met al die Kamerleden en dat moet jij hun matsen en dan matsen zij jou. En dan krijg je misschien een debat. Dan praat hij al snel een toonhoogte hoger dan normaal. Als kleine partij krijg je geen spreektijd, je wordt steeds afgehamerd. En daar word je dus gék van.
Het werd toch nog een goed gesprek, met Kopland, over de teloorgang van de kunst in Nederland en hoe de politiek geen poot uitsteekt om daar wat aan te doen. Tot die man met dat absoluut foute jasje zich had opgedrongen.
Nou, hij was in Amerika geweest en die particuliere fondsen daar deden toch prachtig werk! Die musea, de mooiste collecties. Was-ie weer eens ontploft, Marijnissen, zoals hem wel vaker gebeurt. ‘MAN, WAT WIL JE DAAR NOU MEE ZEGGEN!’, viel hij uit. Nou ja, het kwam ook door dat ruitjasje, weet je, en je zag van tien meter afstand dat het er een van de vijfde kolonne was: die managers met hun dikke leasebakken.
Enfin, het belangrijkste van die dag was dat hij vanavond naar de schouwburg ging met zijn dochter Lilian. Galileï van Brecht. Het mooiste toneelstuk dat-ie kent. Dat iemand de moed heeft om te twijfelen aan iets waarvan iedereen vindt dat het klopt. Dat die wereld plat is en dat jij zegt: hij draait! Een man die de consequenties van zijn waarnemingen onder ogen durfde te zien. Zo moet het leven geleefd worden. ‘Lees nou iets over Galileï’, had hij Lilian vorige week al gevraagd. Was niet nodig, vond ze, daar wist ze al genoeg van.
Een paar maal stootte hij haar die avond in de schouwburg zachtjes aan om iets uit te leggen. ‘Ja dat weet ik wel’, snauwde ze hem dan af. Want ze was ademloos geboeid. Maar dat wist hij die ochtend natuurlijk nog niet. En ook niet dat Wim Kok kort daarvoor zou bellen en dat zijn laatste woorden in de schouwburg af en toe nog even door zijn hoofd zouden spoken. ‘Jan’, zei Wim, want al zijn ze regering en oppositie, je komt elkaar toch geregeld tegen, ‘Jan, je moet zelf weten wat je er mee doet. Maar het is tot nog toe gelukkig buiten de publiciteit gebleven.’
Vijftien is ze, Lilian, en al net zo’n opstandig en eigenzinnig portret als hij. Lid van de SP-familie, actief in discussiegroepjes en bezorger van de Tribune. Zit op het Titus Brandsma College in Oss, waar hijzelf de eindstreep niet haalde. Hij had toen al altijd ruzie met de gevestigde orde, he. Complete oorlogen met leraren die hun lesjes afdraaiden. Kan hij niet tegen. Als iemand iets doet en er niet in gelooft. Wordt hij laaiend van. GA DAN IETS ANDERS DOEN, JOH.
De intellectuele inhaalslag heeft hij na school gemaakt. Thuisstudie. En het leven zelf natuurlijk. Lilian lijkt het wat verstandiger aan te pakken. Ze is klassenvertegenwoordigster. Maar wel je-én en jij-en met de burgemeester als die langskomt. Daar houdt-ie van.
Hij mag graag met haar wandelen over de dijk bij Megen, waar al heel wat voetstappen van hem liggen. Hij kent er elke grasspriet, elke kribbe in de Maas, de voederplaatsen van rotganzen, elke steen in de kloostermuren van de Franciscanen en de zusters Clarissen, het kappelletje van Bruurke van Megen, waar wanhopige mensen hun briefjes met hartewensen deponeren en een kaarsje branden. Dat grijpt hem zeer aan, al is geloof niet iets dat hemzelf trots kan geven. Als tiener al werd hij atheïst onder het motto: ik kan het niet zien, dus het is er niet.
Wat er toe doet in het leven is slechts dit, vindt Jan Marijnissen: dat de mens de idee heeft dat er naar hem geluisterd wordt. Dat hij meetelt, betekenis heeft. Zo simpel. De zin in het leven is de zin van het leven.
Het bushokje staat er ook nog, boven op de dijk, waar de vader van zijn jeugdvriend Leon hen beiden op had gezet om te laten zien hoe het onweer zich over de hele polder uitrolde. Een ongelooflijk gezicht is dat, als de bliksem in een keer, PAF, het hele landschap verlicht.
Hij kwam graag bij Leon in die dagen, in het witte huisje aan het water. Samen op hun Puchjes raceten ze er over de dijk naar toe.
Het was na zijn ongelukkige kostschooljaren in Oldenzaal en Heeswijk. Ze vragen hem wel eens of hij daar hard van is geworden. Nou, je wordt er geen zeur van, antwoordt hij dan. Je kunt in zo’n omgeving niet overleven met zelfmedelijden. Als hij daaraan terugdenkt, die elfjarige jongen, die een keer in de maand een dag naar huis mocht. Een donkere wolk. En altijd die angst dat moeder, die ook al niet de gezondste was, ook zou overlijden. Elk telefoontje, elke avond in bed, die angst: straks is er niemand meer!
Jan heeft een ideaalbeeld van een vader-zoon relatie. Dat je alles met elkaar bespreekt, weet je wel. Hij bespreekt nu veel dingen van hemzelf met veel verschillende mensen. Er is niemand waar hij alles mee bespreekt. Maar met een vader zou hij, denkt hij…
Vader was ambtenaar, altijd aan het werk. Als hij thuis kwam lag kleine Jan al te slapen. Op een middag kreeg hij een beroerte. De dokter kwam niet op tijd. Dood. De begrafenis, hijzelf als misdienaar in de stoet, de geur van wierook, het staat hem allemaal nog precies bij. Maar een overweldigend verdriet, op dat moment? Nee. Een merkwaardig soort opwinding, eerder. Iedereen sprak je aan: Goh is jouw vader overleden. Je was meteen het jongetje in de klas waarmee omzichtig werd omgegaan. En al die visite aan huis en hijzelf die steeds om koffiemelk werd gestuurd naar de winkel op de hoek van de straat. Hij ziet zich nog lopen over het veldje, de dreun in zijn kop op de maat van zijn stappen: Guillaume-Christ-Marijnissen, Guillaume-Christ-Marijnissen. Want zo heette-n-ie dus, zijn vader.
Jarenlang heeft hij zichzelf voorgehouden en in vele interviews ook gezegd dat het beeld van zijn vader een buitengewoon leeg beeld was en dat het hem dus allemaal niet zo veel deed. Harde man, denken de mensen dan, die Marijnissen. maar daar kon hij nou eenmaal niks aan doen. Tot die dag dat een overbuurman zich dood reed, niet lang geleden. Hij ging naar de begrafenis. Hij stond bij het graf en als-ie er nu aan denkt, schieten hem weer de tranen in de ogen. Schuin tegenover hem stond het zoontje van elf, van die man die zich doodgereden had. En plotseling zag hij zichzelf staan. Al die jaren geleden. Hij had ontzettend met dat joch te doen…
Op een van die wandelingen over de dijk met Lilian zei Jan Marijnisen laatst: ‘Jij hebt al vier jaar langer een vader dan ik’. Het klinkt gek, maar dat gaf hem een fijn gevoel. Ja weet je, elf is te jong. Maar elf en vijftien, dat is toch een groot verschil. Zij zit in een ander stadium. Niet dat Jan Marijnissen graag dood zou gaan. Hij wil nog wel een tijdje doorgaan. Maar hij is niet bang om oud te worden. Angst om te sterven? Kom op jongens, wat is dat nou! We lijden allemaal aan de ziekte die leven heet. En we gaan er allemaal aan dood hoor.
Als ze Jan Marijnissen over een tijdje zeggen dat er nog een half jaar rest, dan zegt hij tegen zichzelf: nou Jan, ge hebt er geen teringzooi van gemaakt. Ge hebt oe best gedaan.
Een premier belt natuurlijk niet zelf naar de fractievoorzitter van de SP. Daarvoor heeft hij een secretaresse. Ze meldde zich iets voor vijven, of hij even tijd had? Voor de minister-president! Later bedacht Jan Marijnissen dat hij wel een paar mooiere antwoorden had kunnen bedenken dan zijn eenvoudig ‘ja hoor’. Zoals hij wel vaker zichzelf evalueert onderweg van Den Haag naar Oss. Ik had dát moeten zeggen. Tenslotte, hij vraagt al zeven jaar om aandacht van dit kabinet. En al die tijd is het: u bent zo ongeduldig meneer Marijnissen!
Al zeven jaar is het land de gevangene van die ene hete zomer waarin Beatrix tegen Kok zei: Niet zeiken Wim, jij maakt een proeve van een regeringsverklaring waarin alle paarse partijen zich kunnen vinden. Toen is de Zalmnorm geboren en het land verkwanseld aan de neoliberalen. En het gaat sindsdien dus helemaal fout. In de zorg, in het onderwijs, in de hele publieke sector. Al zeven jaar schreeuwt de SP dat van de daken. Dat de infanteristen van de publieke sector, zoals hij de onderwijzers en de verplegers graag noemt, dat ze totaal gedemoraliseerd raken. Want GODNONDEDJU, het is erg voor die bejaarden dat ze maar een keer in de maand onder de douche woren gezet, maar hij heeft ook steeds meer medelijden met die mensen die dat werk doen. Daar kan-ie zo GODSGRUWELIJK kwaad van worden. Ze hebben het in de Kamer gezegd en buiten de Kamer. En nog eens en nog eens, en gewaarschuwd en meegestaakt en steeds was het antwoord: laat maar LULLEN, dat komt morgen wel.
Melkert, die in de Kamer tegen hem zegt: Tel uw zegeningen, meneer Marijnissen. Ben blij, d’r komt weer twee miljard bij voor de zorg, meneer Marijnissen.
Maar d’r is veel meer nodig!, antwoordt hij dan en dan krijgt hij het verwijt dat hij nooit tevreden is. Ja nu, nu de verkiezingen eraan komen, laat de PvdA geluiden horen die de SP al zeven jaar produceert. Vertelt Melkert in de Volkskrant dat hij in de gelukkige omstandigheden is geweest de afgelopen weken een aantal ziekenhuizen en scholen te hebben bezocht. En dat hij daar heeft gezien hoe hoog de nood is. JA LULOP MELKERT, schreeuwt hij dan, HAD DAT ZES JAAR GELEDEN DAN GEDAAN.
Maar we zullen zien hoe kort van memorie de kiezers zijn. Aan de SP zal het niet liggen. Die zal de mensen wel duidelijk maken aan wie ze deze erfenis te danken hebben. En wie er altijd al gewaarschuwd heeft. En als de mensen loon naar werken geven dan gaat de SP naar tien zetels. Waarom niet? Tien of meer. Absoluut.
Als Jan Marijnissen zoals alle andere fractievoorzitters die donderdag in Den Haag was geweest, was hij voor het eerst van zijn leven in het Torentje genood. Dat vroegen de partijgenoten en de mensen op straat, de volgende dag, toen duidelijk was dat hij Kok ook gesproken moest hebben: Hoe ziet het er nou uit, dat torentje?
Maar hij was dus thuis. ‘s Ochtends werkte hij aan een politiek pamflet voor de stichting Stop de uitverkoop van de beschaving. Zelf opgericht. Met mensen als Wouter van Dieren, Huub Oosterhuis, Harry de Winter. Niet per definitie SP-leden, wel sympathisanten. Ziet hij steeds vaker. Mensen die naar hem toekomen en zeggen: ‘Jan, ik stem niet op jullie, maar ik wil jullie wel helpen.’
Geldt ook voor de leden van het Radio Symfonie Orkest, die hij belt. Ze hebben hem gevraagd om te helpen bij acties tegen de drastische korting op hun budget. Hij doet überhaupt steeds meer dingen aan de rand van de politiek. Doelbewust. Ramen open. Lucht moet hij hebben, ruimte. Gelukkig kan het nu de fractie uit vijf man bestaat. De eerste vier jaar Den Haag waren erger dan de mensen denken. Het is een gesticht, Den Haag. Remi Poppe en hij, een tweemansfractie tegen de rest van de wereld. Alsof je met een zak cement op de rug loopt, heeft Poppe het wel eens genoemd. Maar die kon ‘s avonds nog naar huis in Rotterdam. Die was niet eerste woordvoerder en fractievoorzitter en partijvoorzitter en overal met zijn kop op televisie en ook nog eens boeken aan het schrijven tegen paars en het neoliberalisme van Bolkestein.
Bij een optreden van Golden Earring in Oss Foto: Marcel van de Bergh
Hij staat voor zijn platenkast. Veel Stones natuurlijk en Golden Earring. Van die generatie is hij. Toen een ijssalon nog een ontmoetingsplaats voor jongeren was. Daar heeft hij Mari-Anne leren kennen. Ook SP, wethouder geweest in Oss, onderwijzeres nu. Ze zijn al jaren getrouwd. Ach, op afstand gewoon nette burgers in een nette wijk.
Bij de CD’s staat Dire Straits. Een half jaar geleden heeft Jan die gekocht en sindsdien wel honderd keer gedraaid, dat ene nummer: Tunnel of Love. Hoorde-n-ie op de begrafenis van een heel goede vriend. Vandaar. Ja, dood en liefde.
Hij zet toch maar Beethoven op en gooit de tuindeuren open. Lente, de merels zijn er weer. Heerlijk. Tussen de middag belt Harry van Bommel, een van de jonge mensen die hij in 1998 naar de Kamer heeft gehaald. Groot talent. Maar een beetje bedeesd naar de zin van Jan Marijnissen. Vorige week dinsdag is hij nog naar hem uitgevallen. Glashard kan hij dan zijn. Harry vertelde hoe hij wilde reageren op een uitspraak van D66-leider Thom de Graaf. Voorspelde een nationale ramp in het onderwijs. Terwijl hij medeverantwoordelijk is voor zeven jaar paars onderwijsbeleid! Harry’s repliek was te beschaafd, vond Jan.
‘Wat is dat nou voor technocratische aanpak! Zelfs de NRC geeft hem op zijn kloten. Ik had bedacht: we zetten De Graaf neer als pyromaan. Hij zet er eerst de fik in en roept dan: brand, brand.’
‘Ja, da’s wel een goeie’, beaamde Van Bommel bedeesd.
Dat mag hij toch graag doen, Marijnissen. Goede one-liners bedenken. Is-ie ook beroemd om. Maar hij is tegenwoordig in de fractie vooral de man die de vragen stelt. Minutenlang kan hij quasi onverschillig luisteren naar wat er gezegd wordt, papieren lezen en schikken en dan plots klinkt er: ‘Waarom? of ‘hoezo?’ Dwingend, op het onvriendelijke af. En als iemand wil opstaan voor een dringend telefoontje terwijl een discussie gaande is, zegt hij: ‘Blijf eens even zitten. Vertel eens hoe het komt dat het beeld het laatste half jaar kantelt?’ En dat doen ze dan.
Met Marie, zijn moeder. Foto: Marcel van de Bergh
Eigenlijk had hij vanmiddag nog even naar Marie willen gaan. Dan had Kok dus gebeld en had Mari-Anne de premier moeten vertellen dat Jan bij zijn moeder was. Hij noemt haar al ‘Marie’ sinds hij van kostschool terug is. Als hij met anderen over haar praat kan hij maar half vertellen wat hij voor haar voelt. Het is ook ingewikkeld, hun relatie. De beelden van zijn jeugd worden voor een belangrijk deel bepaald door haar ziekelijkheid, angina pectoris. Hij was alleen met haar. Zijn oudste twee zussen waren het huis al uit, zijn anderhalf jaar oudere broer Chris, zwaar mongoloïde zat in een tehuis.
Vijftig, zestig keer heeft hij het meegemaakt, dat Marie ‘s nachts op de rand van zijn bed kwam zitten en dat ze allebei dachten dat het afgelopen was. En dan moest hij de dokter bellen en dan weer die angst dat het te laat zou zijn. Als bij vader.
Een ander beeld van zijn jeugd is echter ook de enorme gastvrijheid die Marie aan de dag legde voor zijn vrienden, de opofferingen die ze zich getroostte om het gezinnetje draaiende te houden. Nou ja en nu is ze dus tweeennegentig en hij is blij dat hij nog enkele keren per week bij haar langs kan gaan. Dan hebben ze het goed. Hij ruimt wat op, hij leest de krant. Hij is er. Dat vindt ze prettig. Soms maken ze een wandelingetje. Dan rijdt hij haar in haar rolstoel door de buurt. Maar die rust die er nu tussen hun tweeën is, bestaat pas sinds kort weer. De laatste tien jaar heeft hij gevochten tegen de idee van haar aftakeling. Hij wilde het niet accepteren. Dat ze hem niet verstond. Dat ze niet zo snel van begrip meer was. Dan stond hij buiten haar huisje en schold, weer zo’n octaaf te hoog: KOM OP MARIE, BLIJF ER NU BIJ!
Nu heeft hij aanvaard dat ze in een fase zit die bij haar hoort. Het is als met een bloem. Die gaat open in de kinderfase en nu sluit ze zich. Je ziet het bij Marie. Ze beschermt zichzelf tegen teveel invloeden van buitenaf. Heel het leven is vertraagd. Ze leeft van moment naar moment. Het is een soort prelude op: het is volbracht.
Als je bereid bent dat te aanvaarden is het mooi, een levensfase die gerespecteerd moet worden. Dat maakt hem dus zo laaiend als er in Nederland te lichtzinnig over euthanasie gedacht wordt. Marie is er ook wel eens even af, dan weet ze de verjaardagen van haar kleinkinderen niet meer. Wat als ze op zeker moment denkt: ik ben iedereen maar tot last? Als er geen perspectief meer is, is de verleiding groot. Ja, en dan mag hij van Borst wel niet zeggen dat de gebrekkige zorg in Nederland het allemaal in de hand werkt. Nou, LULOP BORST, in werkelijkheid bestaat dat verband en ieder normaal mens begrijpt dat.
Geen misverstand, de SP is voor de huidige euthanasiewetgeving. Jan heeft zich daarom ook niet laten strikken door het CDA om me te doen aan het protest tegen de nieuwe wet. ‘Ik wil niet op een hoop geveegd worden met jullie standpunt’, liet hij CDA-voorzitter Marnix van Rij weten. Dat euthanasie mogelijk is, is een voorbeeld van beschaving. Maar pas op met paars, pas op met D66 hoor! Die euthanasiepil, die zal er komen. Dat heeft Kohnstamm zelf gezegd.
Jan was dus thuis omdat een jongen van het jongerentijdschrift van de ChristenUnie hem kwam interviewen. Doet-ie niet moeilijk over. Jan praat met iedereen. Altijd. Overal. In het begin leek het een obligaat gesprekje te worden, maar bij de derde vraag sprong de vonk er in. Taal is toch het wapen van de politicus. Het ergert hem wel dat in de politiek steeds minder gezegd wordt met steeds meer woorden. Hij weet dat de mensen zich er juist daarom van afkeren. Dat ze de quote’jes beu zijn. De quote’jes die geen pijn meer doen en geen fluit opleveren. Maar goed, politiek is ook een ambacht en daarvoor geldt: pas als iets geformuleerd is, is het iets. En in dat gesprekje vond hij nieuwe formuleringen voor oude thema’s. Verdomd, dat heb ik nog nooit zo mooi gezegd, dacht hij een paar keer.
Jongen uitgezwaaid en toen ging dus de telefoon. Kreeg hij uiteindelijk Wim Kok aan de lijn.
‘Jan, ik moet je iets vertellen’, zei Kok.
Hij had even een onbestemd gevoel van opwinding. Hoe vaak spreekt hij Wim Kok nou echt! Nooit toch! Vindt zichzelf de vader van de sociaal-democratie in Nederland. Maar laten we eerlijk zijn: de laatste echte socialisten in de Kamer zitten in de bankjes van de SP. Socialist, dat vinden ze bij de Partij van de Arbeid toch een vies woord.
Goed, al na enkele woorden besefte Jan Marijnissen dat Kok hem spreken wilde om wat hijzelf de nationale bijzaak noemt. Hij was de laatste in de rij van fractievoorzitters die Kok over de verloving van Willem-Alexander en Maxima inlichtte. Hij wou het allemaal even uitleggen, de premier. De aankondiging was aanstaande, morgen zelfs.
‘En de vader?’, vroeg Jan Marijnissen.
‘Die zal er niet bij zijn’, zei Kok. Vervolgens legde hij de hele gang van zaken op tafel. Niet triomfantelijk. Klinisch. Hij nam er bijna een half uur voor. Marijnissen luisterde vooral, betrapte zich erop dat hij af en toe een goedkeurend gebrom liet horen. Aan het eind zei hij, Jan Marijnissen tegen de premier, recht vanuit het hart: ‘Dat ziet er niet slecht uit.’ Het was wat zuinigjes, maar er sprak genoeg waardering uit.
Mari-Anne was thuis, die vertelt hij altijd alles. Dus ook dit. Ze wogen af hoe hij gereageerd had, wat hem nu te doen stond. Morgen voor de camera’s en tegenover de kranten. Hun eigen eis dat de vader er niet bij mocht zijn, was ingewilligd. Dat was pure winst. Mari-Anne voelde dat haarfijn aan.
‘Nou moet je ook niet gaan doorzeiken, Jan. Nou moet je gewoon je succes nemen en zeggen: netjes gedaan Kok’, zei ze. En daar was hij het wel mee eens.
Toen Frits Wester om half acht op RTL4 berichtte dat alle fractievoorzitters door Kok waren ingelicht, stond de telefoon direct roodgloeiend. Ze dachten: die Marijnissen gaat het wel vertellen. Nou mooi niet! Uiteindelijk trok hij alle stekkers eruit, riep Lilian naar beneden en samen gingen ze in zijn wagen naar de schouwburg. Na afloop zei hij tegen haar: Ik zou die rol van Galilei wel willen spelen.
Niet dat hij zo graag toneelspeler wil zijn. Maar hij heeft het verlangen naar dat gevoel. Het enthousiasme voelen van iets tot stand te hebben gebracht, een doorbraak… <
Reacties uitgeschakeld