‘Ik ben geen martelaar, geen apostel, ik ben niets’

zaterdag 16 december 2000 :: 12.09 uur

Jan Marijnissen en de zin van het leven
Elsevier, 16 december 2000

De beroepsprovocateur van enkele jaren geleden heeft menselijke trekjes gekregen. Het gemis van een vader en het gevecht tegen de verwarring van zijn moeder grijpen hem aan. Net als het narcisme van de huidige samenleving: ‘Alom leegheid in combinatie met veel geld, het is bijna pervers.’

Jan Marijnissen
‘Ik ben een echte opruimer. Ik maak altijd de deuren dicht. Orde scheppen is bijna een neurose’
Foto: Caroline Schröder Tekst: Hugo Camps

‘Ik probeer me weleens voor te stellen hoe het is om een vader te hebben. Ik was tien toen mijn vader stierf. Op een woensdag kwam hij tussen de middag naar huis om te eten. Hij kreeg het benauwd. Mijn moeder belde de huisarts. Die had geen tijd. ‘Haal maar wat B-3,’ had de huisarts gezegd. B-3 was in die tijd een soort jus d’orange. Ik haastte me naar de slijterij, kwam met drie flesjes aangelopen. Hij heeft er nimmer van gedronken.’
De Soeslov van Oss heeft even meer tranen dan wapens. ‘De herinneringen aan mijn vader zijn zo leeg als het maar kan. Het enige wat ik nog weet is dat hij op zondag soms een auto huurde. Ik heb geen beeld meer van hem. Het is een gat dat pijn doet, vooral de laatste jaren. Ik ben nu wel blij dat er nog een graf is.’
Een vader als bidprentje, meer niet. Misschien is hij ook daarom zo gek op zijn moeder. Jan Marijnissen (48) is een moederskindje.
‘Mijn moeder is 92, zit in een verzorgingstehuis. Ze was heel haar leven al zwak van gezondheid, heeft vaak een huisarts nodig. De laatste tijd kan ik moeilijk met haar praten. Ze verstaat mij niet, gaat dingen herhalen. Soms ben ik in staat haar door mekaar te schudden: Marie, dat heb je al gezegd, blijf er nou bij. Soms doet ze alsof ze me toch verstaan heeft, zit ze een beetje te knikken. Ze had mij in Buitenhof gezien met Heleen Dupuis. Ze zei dat ze het wel mooi vond. Ik hoefde niet eens door te vragen om te weten dat het hele onderwerp haar was ontgaan.

‘Vroeger dacht ik ook: stook mij maar op als ik doodga’

‘Ik bel haar elke dag. Het rare is, door de telefoon kan ze mij soms wel verstaan. De klank door de telefoon ligt iets hoger dan mijn lage stem. Het gevecht tegen de verwarring is moeilijk te aanvaarden. Ik zit er echt mee. Er zijn dagen dat mijn hart breekt.’
Diep gekwetst is hij door de lichtvaardigheid waarmee iemand als de ethica Heleen Dupuis strooit met de euthanasiepil van Drion voor 75-plussers. ‘Vrijheid kan omslaan in onvrijheid. De fysieke aanwezigheid van zo’n pil betekent dat mensen gedwongen worden erover na te denken. Patiënten gaan dan snel verinnerlijken. Op den duur zeggen ze: laat maar zitten. Elk signaal kan omslaan in schuld. Zo van: natuurlijk heeft de verpleegster het veel te druk, allicht is het voor de kinderen een vervelende verplichting om ieder zondag naar het bejaardenhuis te komen, door mijn schuld kunnen de kleinkinderen op hun vrije zondag wederom niet naar de speeltuin… Laat de dood maar komen!’

ELITAIRE DISCUSSIE
‘Het euthanasiedebat is een veel te elitaire discussie geworden. Dienstbetoon doet niet meer mee. Ik ken ze, de mensen voor wie het leven één groot dienstbetoon is geweest. Ze zijn talloos, de dienstbare levens: mannen aan hun baas, vrouwen aan hun man, moeders aan hun kinderen. Op hun sterfbed zijn ze nog dienstbaar. Nederland heeft de meest liberale euthanasiewetgeving van de hele wereld en elk jaar opnieuw wordt door een bepaalde lobbyclub een nieuwe discussie geopend. Nog gaat het allemaal niet ver genoeg. Het perspectief is macaber: je komt de kamer binnen en oma zit een beetje te praten met de parkiet. Dat kan al genoeg zijn om de opgeschreven wilsverklaring bij dementie te verheffen tot een concreet verzoek. Het navrante is dat juist in een periode dat we moeten spreken van een daling van kwaliteit van leven van ouderen, sommigen de liberalisering van de euthanasiewetgeving nog willen aanscherpen. Waarom niet de kwaliteit van leven verbeteren? In mijn jonge jaren dacht ik ook: stook mij maar op als ik doodga. Nu word ik steeds huiveriger voor de verheerlijking van het zelfbeschikkingsrecht. Als je reeds ver voor de wereld uitloopt, lijkt enige temporisering mij op zijn plaats. Overigens, wat zijn de referenties van kamerleden die het over euthanasie hebben? Hun eigen doodsangst, meneer.’
Van curiosum tot charismaticus: Jan Marijnissen is allang niet meer de boer Koekkoek van de Nederlandse politiek. De beroepsprovocateur van enkele jaren geleden heeft menselijke trekjes gekregen. Zijn discours is breder geworden dan eigendomsverhoudingen en wat al meer voor anti-kapitalistische furie. Hijzelf is eenzamer geworden dan zijn dogma’s. Nog ontwapenender: Marijnissen heeft hobby’s en helden buiten de gestaalde kaders van de SP. Deze socialist is gek van Mika Hakkinen.
‘Mijn dochter is voor Schumacher, ik ben voor Hakkinen. Tijdens een Formule-1-race gaat het er thuis heftig aan toe.’ Hij mist geen wedstrijd van de Finse autocoureur. ‘Als Hakkinen rijdt, ben ik niet voor de televisie weg te branden. Dan laat ik de revolutie de revolutie. De politiek leidt niet tot persoonlijke verhoudingen, sport wel. En kunst natuurlijk.’
Laatst was hij uitgenodigd voor een voorstelling van de choreograaf Hans van Manen. Ik wist niet dat ballet zo mooi was. Er is een wereld voor me opengegaan. Ik ben de laatste tijd veel bezig met de tango en de fado, en met Indische muziek. Als het maar volksmuziek is. Daarnaast kan ik wegdromen bij Monteverdi. Een enkele keer, als de weemoed valt, ga ik naar Titus, het kleine schilderij van Rembrandt. Wonderschoon. Als ik daar naar kijk, ben ik gelukkig. Als politicus heb ik tropenjaren achter de rug. Maar ik ben geen martelaar, geen apostel, ik ben niets. Ik doe mijn werk, maar ik word niet alleen leeg gezogen. Ik ben ook iemand die zichzelf voedt en dus zit ik voor de televisie als Hakkinen rijdt.’
Op kostschool ging hij bijna kapot. Het heeft sporen nagelaten in de affectieve sfeer. En toch, een beetje kietelen volstaat om het ideologische harnas en zijn hang naar het organische intellect van Marx zachtjes te laten smelten. Misschien zou hij nu willen bekennen: ‘Gedachten zijn te bitter om waar te zijn.’ Maar hij slikt en zegt: ‘Ik hecht moeilijk.’ Hij snuift: ‘Ander hoofdstuk.’
Als metaalarbeider heeft hij de charme van vakmanschap leren kennen. ‘Ik stoor mij aan mensen die niet de moeite nemen zich ergens in te verdiepen. Ik word kwaad als ik zie dat iemand zich met een jantje-van-leiden ervan wil afmaken.’ Als partijman heeft hij leren incasseren. ‘Ik ben niet zo’n pieper.’ Tederheid ontstaat bij Jan Marijnissen uit dieptepunten, eerder dan uit jacht op dromen en iconen. Daarnaast heeft hij nog een paar tics.
‘Ik ben een echte opruimer. Ik maak altijd deuren dicht. Orde scheppen is bijna een neurose. Bij mijn medewerkers in Den Haag is het meestal een troep. Als ik al die papieren zie, denk ik: die mensen zijn in hun hoofd nooit af en dus kunnen ze ook niet bij de tijd zijn. Ik werk altijd hard om mijn zaken snel af te hebben.’

‘Het is fijn verbeterd te worden door eerlijke mensen’

Angsten
Angst, wat heet. ‘Jarenlang ben ik bang geweest om wees te worden. De gedachte dat mijn moeder zou overlijden terwijl ik op kostschool zat, was een obsessie. In mijn jeugd heb ik geleerd wat bijgeloof is. Als ik in de wc stond en mijn plas duurde dertien tellen, dan wist ik dat ik mij die dag nergens zorgen over hoefde te maken. Dertien als geluksgetal. Drie is ook zo magisch. Het is allemaal angst, angst, angst.’
Ruim twintig jaar is hij in de liefde met Marianne. Zonder angst. ‘Er is altijd een reserve, dat wel, maar zij kent mij, zij weet waar ik op aansla. Voor Marianne bevecht ik de verleiding. Liefde heeft veel met loyaliteit te maken. En loyaliteit is iets minder pretentieus dan liefde. Ik heb een thuis nodig.’
Thuis is Oss. De Floraliastraat. Een bescheiden woning waar de oude muurklok tikt en de al even oude hond kwispelt. De luxe zit in het licht van de tuin, niet in het parket of in een duur wandtapijt. Het gezin Marijnissen eet in de keuken, zonder zilveren bestek.
Oss by night is de Gazastrook in de polder. Een stad zonder hiernamaals, verschroeid in het verleden. ‘U spreekt nu de stompzinnigen van de Randstad na. Waar nooit oprechte belangstelling heeft bestaan voor de dingen van buiten.
‘Oss staat voor messentrekkers en stavengooiers, nietwaar? In de jaren twintig was er inderdaad veel criminaliteit. Dat had te maken met de disciplinering van de vrije boeren die in de industrie moesten gaan werken. Wie neemt daar kennis van? Als ik met oud-collega’s van de metaal ga biljarten dan praten wij Ossies. A la minute ben ik één van hen. Dat gevoel heb ik in Den Haag nooit. Jan, het kamerlid: dat kan in Oss niet. Mensen spreken mij aan als gelijke of lopen mij gewoon voorbij. Als ik moeilijke woorden gebruik, vegen de vrienden gelijk de vloer met mij aan. Marianne en mijn dochter doen dat ook. Het is prettig om gecorrigeerd te worden door eerlijke mensen. Dan weet je wat er fout is. Kijk, als ik een stad mocht kiezen, kies ik blind voor New York. Oss heeft geen Guggenheim. Dat is niet uit te leggen.’
Lyrisch: ‘Je moet een thuisbasis hebben, als gezin en als gemeenschap. Mijn landschap is de vlakte aan de zuidkant van de Maas. Het vlakke land van Jacques Brel. Waar iedereen dialect spreekt, waar je genadeloos wordt afgerekend op leugens en valse sentimenten. Waar het leven niet wordt beheerst door de terreur van het schoonheidsideaal. Ja, de weg naar huis is onderweg al belicht.
‘Als kind liep ik met mijn mongoloïde broer over straat. Daar werd ik op aangesproken. Maar altijd op een manier die de gene wegnam. Iedereen vond het normaal dat als je samen in de box had gestaan, je ook met zo’n jongen de straat op ging. In de Randstad is het menselijke tekort vaak een vloek, in Oss is het een ongeluk.’
Den Haag is een deprimerende omgeving. ‘Soms denk ik: wat doe ik hier nog? Een halfjaar geleden heb ik er ernstig over gedacht op te stappen. Er groeide twijfel of ik nog wel bij de tijdgeest paste. En of een ander niet beter de partij zou leiden. Zes jaar Den Haag: ik kan niet zeggen dat het inspirerende jaren zijn geweest. Ik kan er geen mooie verhalen over ophangen. Een partij als de SP wordt procedureel tegengewerkt. Aanvragen voor debatten en interpellaties worden systematisch afgewezen. Aan de andere kant: ik sta niet vrijblijvend in het leven. Ik kan niet zeggen: tabee ermee.’

Macrocijfers

‘Bepaalde bevolkingsgroepen zijn wel erg oververtegenwoordigd in de Tweede Kamer. Advocaten, doctorandussen, de quartaire sector. Als er gesproken wordt over mensen uit het bedrijfsleven, gaat het altijd over de top, nooit over iemand die weet wat ploegendienst is. Er wordt veel over de zorg gepraat, maar er zit geen verpleegster in de Kamer.’
Paars zit in een kooi en als oppositie kom je er niet in. Den Haag heeft een democratisch deficit gecreëerd, weet Marijnissen. ‘De medezeggenschap neemt af. Voor armoedebeleid moet je bij de gemeenten zijn. Excessen in de zorg? Daar gaan wij niet over, moet je bij het ziekenhuis zijn. Den Haag gaat nog alleen over de macrocijfers.
‘Ik ben een groot aanhanger van pedagogiek. Waartoe voeden wij op? De vraag wordt niet meer gesteld. We zitten in een zichzelf versterkend proces van terugtredende overheden en naar analogie daarvan van vermindering van het aantal leermeesters. Het idee is dat de politiek zich moet aanpassen aan de samenleving, die in volle vrijheid haar weg mag zoeken. Ik ben voor ideologie, in de zin van een onwankelbaar waardenkader. Kok en Melkert formuleren het dezer dagen zo: “Het dilemma voor de komende jaren is te weten hoe wij de rijken in staat kunnen stellen hun vrijheid te beleven zonder dat de armen hun kansen worden ontnomen.” Dan zeg je toch: rot op, collectiviteit.’
De basissocialist heeft enig fluweel over de taal liggen. Vloeken doet hij alleen nog in het café. Maar de ogen laaien nog wel op als vlammenwerpers. ‘Met diepe schaamte moeten wij vanuit deze gouden eeuw terugkijken naar de eerste gouden eeuw, toen verworven rijkdom nog werd ingezet te behoeve van de esthetica. Vandaag is er niks meer. Wij bouwen geen monumenten meer. Er is geen dragende gedachte. Alom leegheid in combinatie met veel geld, het is bijna pervers. De homo universalis in Nederland is dood. We worden eerder platter dan beschaafder. Het narcisme regeert. Alles voor vandaag en vandaag voor alles. Het lijkt wel het einde van de geschiedenis.’
Wanhopig: ‘Waar zijn we mee bezig? Waar gaat het nog over?’
Straks over Maxima.
‘Schei nou toch uit, Maxima is een persbericht.’
Oprecht verdrietig zegt hij: ‘In Nederland leven nog 360 duizend gezinnen in armoede. Maar liefst 275 duizend kinderen lopen achterstand op die ze nooit meer kunnen inhalen. Kinderen die op straat zwerven, vinden we normaal. Schizofrenen, zoals die ene Duitser die verliefd was op Linda de Mol, laten we doodvriezen op het station van Hilversum. Het is een cynisme van heb ik jou daar.’

‘Waarop kan de PvdA na de laatste zes jaar nou trots zijn?’


Verderf

Twijfelen is niet toegestaan: de jaren tachtig zijn de donkerste jaren van de vorige eeuw, met aftrek van de oorlogen. ‘Alles moet kunnen, lekker jezelf zijn, het verknipte mensbeeld dat toen aan de macht was, heeft een ruïne van verderf achtergelaten. Met dank aan links. Alles, inclusief het altruïsme, moest geprofessionaliseerd worden. Nou, dan breek je de natuurlijke solidariteit van mensen.
‘Nog steeds slaat de uitholling van de publieke sector je alom, van hoog tot laag, in het gezicht. Filialen van bibliotheken zijn gesloten, zwembaden zijn geprivatiseerd, schoolartsen worden afgestoten. En de politieke partijen zijn compleet dood, daarom gaan ze nu allemaal in Amerika kijken. De notie van de massapartij is ingeruild voor kaderpartij. De ambitie om in de haarvaten van de samenleving aanwezig te zijn, is helemaal weg.’
Er ligt een waas van schijnheiligheid over de politiek waar Marijnissen niet goed van wordt. ‘Steeds weer komen Kok en de anderen aandraven met hun jeremiades over de lage opkomstcijfers bij verkiezingen. Wat hadden zij dan gedacht? Vooral mensen uit de volkswijken blijven weg. Zij die juist de interventie van de politiek nodig hebben, doen niet meer mee. Burgers met poen hebben de politiek niet nodig. De vervreemding is toe te schrijven aan alle partijen en deels ook aan de vakbeweging. Zowat alle programma’s worden afgestemd op de middenklasse die nog wel gaat stemmen. Zo wordt ook de politieke agenda bepaald.
‘Ik ben voor stemplicht. Ik accepteer niet dat burgers zeggen: bah, ik was te moe om te gaan stemmen. Die nonchalance is abject. Er zijn veldslagen uitgevochten voor het algemeen kiesrecht. Ik weet wel, stemplicht is tegendraads aan het tijdsbeeld. Niemand wil nieuwe plichten invoeren. Vrijheid, vrijheid. Rechten, rechten.’
Opeens onparlementair: Kok weet dat ik hem geen rat vind. Er is in hem nog een vlammetje dat brandt en dat teruggaat tot zijn voorzitterschap van de FNV. Maar er is geen grote geest meer die over de minister-president hangt. Ergo: hij is boven de kritiek gaan staan. Het weerwoord maakt hem kribbig. Hij accepteert dat de gelijkwaardigheid van mensen allang geen vanzelfsprekendheid meer is. Tien jaar geleden schrok Kok zich ook het leplazarus als hij iemand uit de vuilnisbak zag vreten. Nu hoort het er bij, denkt ook hij. Wat hem overkomen is, is universeel. We zijn allemaal aan slijtage onderhevig.
‘Dat miezerige gedoe met Van Aartsen: mijn hemel. Ik denk dat Kok Van Aartsen verwijt dat Pronk het niet geworden is. Mijn respect voor Van Aartsen is uitermate beperkt: hij snapt de dingen niet; het is een man die niet weet wat prudentie en diplomatie is; hij kan nog steeds niet duidelijk maken wat zijn agenda is. Ik en mevrouw Albright, meer agenda heeft Van Aartsen niet. Het incident rond de benoeming van Lubbers was te veel eer voor een stoethaspel als Van Aartsen. Ook dat wijst op vervreemding van Kok.’
Met de PvdA komt het nooit meer goed. ‘Die partij heeft geen inhoudelijke veerkracht meer. Waar zou de PvdA nou de laatste zes jaar trots op kunnen zijn? Het is van een nikserigheid, van een nihilisme bijna. Als je niks meer wilt, ga dan uit de politiek. In principe is de SP beschikbaar voor een kabinetsformatie. Nee, ik maak het niet meer mee. Ik wil ook niet in een regering zitten. Laatst sprak ik Roger van Boxtel. Hij liet mij zijn agenda zien: zestien afspraken op een dag. Nou ja, het is niet mijn ambitie om als een zombie door het leven te gaan.’

Het Lot
Een klein gezinnetje kan soms deugd doen. ‘Zin in het leven, daar gaat het om. Boebie Brugsma schreef: de zin van het leven is zin hebben in het leven. Die ene zin schiet mij vaak door het hoofd. Hij maakt de dingen lichter. Je weet dat niet alle problemen oplosbaar zijn. Dat zou je het lot kunnen noemen. Het is aanvaardbaar, maar tegenwoordig lijkt het alsof een hoop dingen niet meer aanvaard mogen worden.’
Niet dat hij Christus achterna wil, maar: laat de mensen tot mij komen. ‘Ik spreek veel mensen. Brave mensen, maar ze zijn vaak zo leeg, zo doodongelukkig. Laatst had ik een spreekbeurt aan de Universiteit van Amsterdam. Na afloop komen twee meisjes naar me toe, bloedmooie grieten. Ze wilden alles van me weten, over recht en onrecht, over God en de duivel. Dan bloei ik op. Die avond ben ik fluitend naar Oss gereden.’

Opties voor delen:
  • NuJIJ
  • eKudos
  • del.icio.us
  • Digg
  • Google Bookmarks
  • email

Reacties uitgeschakeld


  • In de media

  • Foto