‘Dit ben ik, met hier en daar een kras’

zaterdag 20 februari 1999 :: 17.24 uur

De Tien Geboden in het leven van Jan Marijnissen
Trouw, 20 februari 1999

Jan Marijnissen (Oss, 1952) is fractievoorzitter van de Socialistische Partij in de Tweede Kamer. Voor hij aan zijn politieke carriere begon was hij worstmaker, constructie-bankwerker en lasser. Met zijn rechtdoorzee mentaliteit gooit hij bij vriend en vijand hoge ogen.

Jan Marijnissen
Foto: Arno Lingerak Tekst: Arjan Visser

1. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

“Ik ben misdienaar geweest. Ik zie mijzelf nog in alle vroegte opstaan en de koude kerk binnen lopen. Ik hoor de kachel aanspringen en voel haast weer hoe het langzaam warmer werd. Het was een bijzonder gevoel van geborgenheid, van ergens bij horen. Ik had een kinderlijk geloof in God; het was de aanwezigheid van iets wat oneindig veel groter was dan ikzelf. Later, op kostschool, ben ik mij een aantal dingen gaan afvragen. Als God ons heeft geschapen, wie heeft God dan geschapen? En hoe kun je nu beweren dat iemand die niet gedoopt is in de hel terecht zal komen? Als predestinatie bestaat, waar dient een leger dan nog voor? Toen ik op mijn veertiende weer thuis in Oss ging wonen, was er van mijn geloof niet veel meer over. De paradox in mijn leven is misschien wel dat ik mij op latere leeftijd ben gaan interesseren in klassieke, religieuze muziek. Er zijn mensen die zeggen dat het eenvoudig te verklaren is, maar dat is psychologie van de koude grond. Het is geen appèl. Ik vind het gewoon mooi. Zoals ik ook bijbelverhalen kan waarderen. Laatst vroeg iemand mij naar de meest aansprekende passage in de bijbel. Ik zei: ‘Petrus en de verloochening’. Petrus, de stichter van de kerk, de eerste paus, die op een verschrikkelijke manier aan zijn eind is gekomen omdat hij niet wilde verloochenen. Maar die wel ooit zijn Heer verloochend heeft. Dat is het leven in een notendop: de geest is gewillig, maar het vlees is zwak. In de eeuwige jacht naar een beetje geluk, is de mens bereid zijn naaste te vertrappen. Dat verhaal gaat niet over Petrus alleen. Dat verhaal gaat over ons allemaal. Kijk, ik geloof niet meer in God omdat je niet kunt bewijzen dat Hij bestaat, maar het christendom als instrument voor de overdracht van normen en waarden heeft zijn waarde in de geschiedenis wel degelijk bewezen. God is een zeer bruikbare uitvinding.”

2. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

“Een van de eerste dingen die ik in de SP bepleitte, was de afschaffing van alle fetisjen. Geen gezwaai met rode vlaggen, geen grote voorgangers, al dan niet geplaatst op hoge voetstukken. Natuurlijk, ik ben ook naïef geweest, maar ik heb Mao nooit aanbeden. Ik heb mij geërgerd aan studenten die wél een poster van Che Guevara aan de muur ophingen, maar verder niets ondernamen. Ik engageerde me. Het is begonnen met het kalken van Nixon met een hakenkruis op de toegangswegen van Oss, maar ik heb ook geld opgehaald voor de Vietcong, teach-inns georganiseerd en demonstraties tegen Franco geleid. Nee, dat is niet ‘de goede, oude tijd’, het is een constante. Mijn gevoel van verbondenheid met mensen die onderdrukt werden -in Oss of waar ook ter wereld- was en is authentiek. Je kunt je nu hoogstens afvragen of vorm en beeld wel goed gekozen waren omdat wij ons daarmee een schijn van mede-verantwoordelijkheid voor wat elders op aarde gebeurde op de hals haalden. Een tweede minpunt was het gebrek aan twijfel. Ik ben naderhand gaan inzien dat je bereid moet zijn om te twijfelen aan alles wat algemeen aanvaard is. Misschien ben ik zelfs de personificatie van deze grondhouding geworden.”

3. Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

“Beneden de grote rivieren gaan ze nu eenmaal iets gemakkelijker met dit gebod om. Dus ik ook. Maar ik ben, sinds ik met de kleine christelijke partijen in de kamer zit, wel voorzichtiger geworden. Zo stond ik ooit bij de interruptiemicrofoon en zei: ‘Nou, ik vind het wel verdomd lastig.’ Of zoiets. En terwijl ik terugliep naar mijn plek hoorde ik de voorzitter zeggen: ‘Krachttermen worden in deze kamer niet gebruikt’. Ik dacht nog: ik ben benieuwd tegen wie hij het heeft. Ik ging zitten en zag plotseling dat Bukman mij aanstaarde. Ik wist echt niet wat er aan de hand was. Tot Van der Vlies van het SGP mij kwam uitleggen dat ‘verdomd’ een verbastering van ‘godverdomme’ is. Dat wist ik helemaal niet! Dus, ik begin, dankzij mijn collega’s, wat puriteinse trekjes te vertonen. Maar ik schep er natuurlijk ook geen enkel genoegen in om iemand te kwetsen. Als ik weet dat mensen aanstoot nemen aan mijn taalgebruik -terwijl het voor mij volstrekt irrelevant is- dan hou ik daar rekening mee. Dat is een kwestie van fatsoen.”

4. Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

“De zondag stond in mijn jeugd voor verplicht niets doen. Het ritueel was: ‘s morgens naar de kerk, daarna op de koffie bij mijn vaders moeder, luisteren naar het radio-praatje van G.B.J. Hiltermann, op de terugweg langs de snoepwinkel en vervolgens wachten tot het avond werd. Dan kwam -niet geheel tot mijn moeders genoegen, maar laat ik daar niet over uitweiden- diezelfde oma weer bij ons op bezoek. Kortom: er was voor ons kinderen niets te beleven. En toch ben ik er voor om tenminste één dag per week de rolluiken naar beneden te doen. Even bijkomen. Voor mij hoeft dat niet op zondag te gebeuren – ik kan op alle dagen momenten van rust creëren. Ik ben een harde, efficiënte werker met maar één doel voor ogen: mijn bureau moet leeg zijn. Ik doe alles onmiddellijk. Ik ben altijd bij en daardoor heb ik meer tijd voor reflectie – al kom ik daar toch lang niet altijd aan toe. Daarvoor wil ik teveel. Meer weten, meer meemaken, meer horen, meer zien. Eigenlijk heb ik voortdurend het idee dat ik iets tekort kom.”

5. Eer uw vader en uw moeder

“Soms voel ik mij schuldig omdat ik zo weinig aan mijn vader denk. Al ben ik ook wel eens in tranen uitgebarsten toen ik mij realiseerde er eigenlijk iets heel vanzelfsprekends in mijn leven ontbreekt. Het is niet mijn vader die ik mis, maar het beeld van een vader. Ik was tien jaar oud toen ik hem kwijtraakte. Ik heb haast geen herinnering meer aan hem, maar gek genoeg weet ik nog precies terug te halen wat er op woensdag 31 januari 1963 – en in die dagen erna – gebeurde. De vreselijke paniek, mijn moeder die de huisarts belt: ‘Kom nou toch, het gaat niet goed met onze Guille!’ En ik herinner mij ook hoe verward ik mij voelde toen ik, na zijn dood, zoveel liefde en aandacht kreeg van de mensen die ons bezochten. Het huis zat iedere dag weer vol, ik moest alsmaar koffiemelk halen bij de kruidenier in onze straat. Ik was op een vreemde manier opgewonden; er gebeurde eindelijk eens iets! Het was alsof ik, net als Kees de Jongen van Theo Thijssen, in twee werelden leefde. Ik weet nog hoe ik op de naam van mijn vader naar de winkel liep: Guillaume – Christ – Marijnissen, Guillaume – Christ – Marijnissen, Guillaume – Christ – Marijnissen! De man was net dood… maar dat drong helemaal niet tot mij door. Een paar maanden later werd ik naar kostschool gestuurd. Ik mocht eens per vier weken naar huis. Ik voelde mij daar weggestopt, maar mijn verontwaardiging werd overschaduwd door de angst dat ik ook mijn moeder kwijt zou raken. De gedachte dat ik na vier weken mijn moeder niet meer thuis zou aan treffen, werd haast een obsessie voor me. Het was een ongelukkige tijd, maar ik heb mij ook al in een vrij vroeg stadium bedacht dat de ‘zonzijde’ van mijn verlatingsangst een groot gevoel van verantwoordelijkheid is waar ik mijn voordeel mee heb kunnen doen. Toen ik op mijn veertiende weer thuiskwam, nam ik min of meer de zorg voor mijn moeder op mij. Mijn moeder was altijd ziek. We hebben samen de meest vreselijke dingen meegemaakt. Ik weet nog hoe ik midden in de nacht de dokter belde en dacht: nu is het afgelopen. Van mijn vijftiende tot mijn vijfentwintigste heb ik die taak op mijn schouders gehad. Ik heb mij lang niet altijd gelukkig gevoeld in die rol, maar uiteindelijk is alles bijgetrokken en sinds lange tijd maken ook mijn twee zussen tijd voor haar vrij. Mijn moeder is nu 89. Sinds een val waarbij ze op haar heup belandde, verblijft ze in een verzorgingstehuis. Ik ga vaak naar haar toe, bel haar bijna dagelijks. Ik blijf die verantwoordelijkheid voelen – daar is niets meer aan te doen. Net zo min er iets te doen is aan de kras die mijn ziel heeft opgelopen. Ik voel een zekere weerzin tegen al die vormen van introspectie die tegenwoordig opgeld doen. Alles moet maar geduid worden. Goed, ik ben een gecompliceerd persoon, moet ik nu naar een Riagg stappen? Ik erger me aan het idee dat je perfect zou moeten zijn. Iedere oneffenheid moet worden weggepoetst. We moeten compleet zijn, af, totaal gelukkig. Ik word daar zo vreselijk moe van. Voor mij hoeft dat allemaal niet. Dit ben ik: Jan Marijnissen, met hier en daar een kras.”

6. Gij zult niet doodslaan

“Daar ben ik het helemaal mee eens, maar ik durf hier wel te beweren dat ik niet zeker weet of ik mij altijd aan dit gebod zal kunnen houden. Het is zeer gratuit om te zeggen dat je nooit zult doden. Het is zoiets als vóór de oorlog beweren dat je aan de goede kant zult staan. In de oorlog wordt pas bewezen of je een held bent. Niet daarna en niet daarvoor. Hoed je voor de mensen die aankondigen dat ze de helden van morgen zijn; die zeggen dat ze nooit een ander zullen ombrengen.”

7. Gij zult niet echtbreken

“Ik ben al dertig jaar bij dezelfde vrouw. Ik heb een huwelijk dat, toen mijn dochter Lilian dertien jaar geleden werd geboren, ook nog eens een nieuwe impuls heeft gekregen. Ik was er al vroeg van overtuigd dat ik ooit kinderen zou willen, maar ik heb erg lang op het geschikte moment gewacht. Op een dag ben je er aan toe… Nee, laat ik maar eerlijk bekennen dat er nog een andere bron van aarzeling was. Mijn anderhalf jaar oudere broer Chris is mongool. De angst dat ik een geestelijk gehandicapt zou krijgen, heeft de boel ook opgehouden. Ik heb daar nooit over willen praten, zelfs niet met Mari-Anne, mijn vrouw. Pas later heb ik mij afgevraagd of het nodig was om zo bang te zijn. Stel dat ik een mongool had gekregen – wat dan nog? Ik bedoel: ik hou van Chris. Hij is een volwaardige broer. Ik lijk ook sprekend op hem. Ik heb net zo’n kale kop als hij. Chris is heel diep mongoloïde. Hij kan niet communiceren, al herkent hij mijn moeder uit duizenden. Ik ben met hem opgegroeid in de box. Mijn moeder vertelt altijd dat Chris mij met speelgoed op mijn hoofd sloeg. ‘En onze Jan’, zegt ze dan, ‘deed niets terug. We hebben altijd gedacht dat hij er wel iets aan over moest houden.’ Ik was niet bang voor Chris. Het was ook niet de angst om zo’n soort kind te krijgen, maar ik weet wel hoe het je leven totaal op z’n kop zet. Toen Chris negen was, raakte mijn moeder overspannen en werd hij uit huis geplaatst. Dus misschien was het egoïsme waardoor ik zo lang twijfelde – ik durf daar geen uitspraak over te doen. Toen ik uiteindelijk koos voor een kind, aanvaardde ik ook het risico dat het niet helemaal gezond zou kunnen zijn. Ik was er klaar voor. Maar ik kan en mag nu niet beweren dat een mongoloïde kind goed genoeg voor ons geweest zou zijn – na een test bleek Marjan een gezond kind te dragen. Door een antwoord op deze hypothetische vraag te geven, zou ik beweren dat een ander de verkeerde keuze maakt. Dat wil ik niet op mijn geweten hebben.”

8. Gij zult niet stelen

“Wij waren in Rome. Mari-Anne wilde ergens iets kopen. Ik gaf haar geld, stopte de portemonnaie -met ritssluiting- weer in mijn binnenzak en wachtte buiten tot zij klaar was met winkelen. Op een gegeven moment komen er een stuk of acht zigeunerkinderen op mij af. Druk gesticulerend, een hoop kabaal: ‘Kijk eens in deze krant meneer! Kopen? Kopen?’ Dus ik zeg: ‘Pleur op!’ en duw die kinderen bij me vandaan. Ik weet nog dat ik dacht: zo, die heb ik mooi van mij af weten te schudden. Dan komt Mari-Anne terug uit de winkel en vraagt om de portemonnaie. Ik voel in mijn binnenzak en… weg. En ik heb niets in de gaten gehad! Dat is toch grandioos? Ik heb mij als vent van over de veertig in de luren heb laten leggen door een stel kids! Als je daar niet om kunt lachen, ben je wel een heel zuur mens. En het geld is waarschijnlijk nog goed terecht gekomen ook. Natuurlijk heb ik de boel bij elkaar gevloekt -ik was in één klap al mijn geld kwijt- maar een mooie kraak kan ik, zo lang er geen geweld aan te pas komt, wel waarderen.”

9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste

“Moet je iemand die op sterven ligt -die buiten de vogels hoort fluiten en ziet hoe de lente zich aandient- vertellen wat jij weet en zeggen dat hij over een week de pijp uit is? Ik weet het niet. Je kunt niet altijd zeggen wat je vindt. J.J. Voskuil schrijft daar boeken over vol. Kleine leugens. Of ik een grote leugen op mijn naam heb staan? Eh… hier moet ik uitkijken, want zo’n absolute uitspraak zou ik uit mezelf nooit doen… Ik kan me niets herinneren… Tsja, dat klinkt nu ook weer zo slappelullerig… Laat ik het zo zeggen: ik kan met enige zekerheid zeggen dat ik nog nooit iemand op een vreselijke manier heb bedrogen. Maar ik denk dat er weinig mensen zijn die het tegendeel zullen beweren. Iedereen maakt fouten, iedereen zegt wel eens wat op een andere manier waardoor hij iets gedaan krijgt wat hem normaal gesproken niet was gelukt. Dat is in essentie een leugen. Maar het is ook het glijmiddel van het intermenselijk verkeer. Je kunt niet iedereen te allen tijde de waarheid en niets anders dan de hele waarheid vertellen.”

10. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

“Het is zeer onproductief om te begeren wat van een ander is. Je bent er een hoop energie mee kwijt, het is toch nooit ècht van jou en je moet nog met schuldgevoelens rond blijven lopen ook. Er zijn twee soorten problemen in het leven: problemen die je kunt oplossen en problemen die je niet kunt oplossen. Die laatste categorie noemen wij het lot. Er zijn veel te veel mensen bezig met dat lot: zij sjorren aan zaken die niet te veranderen zijn en worden daardoor gefrustreerd en ongelukkig. Maar wacht even: er zijn dingen die je wél kunt veranderen, ook in de politiek – maar dan moet je wel bereid zijn daar heel erg je best voor te doen. Er is niets mis met ambitie, zo lang het maar gezonde ambitie is. Ik hoor tegenwoordig veel jongeren zeggen dat ze met de minste inspanning zo rijk mogelijk willen worden. Dat is het principe van het piramidespel: ze zien, door gulzigheid verblind, niet eens dat het onmogelijk is. Voor de loterij geldt hetzelfde, al heb je daar nog een kleine kans op een prijs. Toen mijn vader was overleden werkte mijn moeder lange tijd als collectrice van de Staatsloterij. Dat maakt ook onderdeel uit van mijn leven: het stempelen der loten. Ik heb altijd geweten dat ik er zelf nooit aan mee zou doen. Ik ben gelukkiger zonder prijs.”

Opties voor delen:
  • NuJIJ
  • eKudos
  • del.icio.us
  • Digg
  • Google Bookmarks
  • email

Reacties uitgeschakeld


  • In de media

  • Foto